Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0665/GV, 29 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/0665/GV

betreft: [klager] datum: 29 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht om in Paramaribo de begrafenis van zijn broer bij te kunnen
wonen. Desgevraagd gaf een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) van de locatie Alphen aan den Rijn te kennen dat klager ter ondersteuning van het verzoek een overlijdensakte en een brief van zijn familie nodig had. Klager
heeft die stukken per fax naar de inrichting laten sturen. Vervolgens staat in de afwijzende beslissing van de Minister dat klager meer stukken had moeten aanleveren. Als hij dat zou hebben geweten, had hij dat zonder meer gedaan. Klager is daarom van
mening dat de medewerker van het b.s.d. nalatig is geweest en dat hem daardoor ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om afscheid te nemen van zijn broer.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek om strafonderbreking ingediend. Door de inrichting is hem bij het indienen van het verzoek duidelijk gemaakt dat hij een overlijdensbericht (akte) moest overleggen en een overzicht waar en wanneer de begrafenis plaatst vindt.
Ook diende duidelijk te zijn dat het bij die begrafenis gaat om een familielid als bedoeld in artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Met name is niet duidelijk genoeg aangetoond dat de overledene een broer is van klager.
Klager
had, mede gelet op de verschillende achternamen van hem en de overledene, moeten voorzien dat een familierelatie in dat geval niet vanzelfsprekend is. Uit de door en namens klager aangeleverde stukken komt het bestaan van een dergelijke relatie
onvoldoende naar voren. Om die reden is, waarbij het negatieve advies van het openbaar ministerie is meegewogen, het verzoek afgewezen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Alphen aan den Rijn heeft positief geadviseerd.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van een strafonderbreking. Aanleiding voor dat bezwaar is het lange strafrestant van klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de Opiumwet, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 februari 2008.

Het verzoek om strafonderbreking heeft tot doel klager in de gelegenheid te stellen bij de begrafenis van zijn broer in Paramaribo aanwezig te kunnen zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 juncto 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het
overlijden van een broer.
Daargelaten de vraag of klager de relatie met de overledene als zijn broer voldoende aannemelijk heeft gemaakt, verzet het lange strafrestant met de daaraan verbonden risico’s voor het niet terugkeren uit Paramaribo van strafonderbreking zich tegen het
verlenen hiervan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven