Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3035/GA, 28 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3035/GA

betreft: [klager] datum: 28 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 17 november 2005 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de gevangenis Veenhuizen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de plaatsing van klager in een meerpersoonscel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is tot op heden geen contact geweest met de buitenpsycholoog van klager. Er is wel contact met De Kruisberg geweest, maar de directeur weet niet wat de uitkomst is. Het is de directeur niet bekend of er op het moment van plaatsing van klager een
éénpersoonscel beschikbaar was. In verband met het ingestelde beroep is er door de directie nog geen nieuwe beslissing genomen. Er is geen contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht zoals opgenomen in de aangehechte pleitnotitie.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 21 van de Pbw in verband met artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte gemeenschap is geplaatst, een voor de
gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. Op grond van het tweede lid, onder c van voornoemd artikel 11a kan ongeschiktheid samenhangen met de
gezondheidstoestand van de gedetineerde. In de Nota van toelichting bij de wijziging (kenmerk 5307896/04/DJI, d.d. 6 september 2004) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden op voornoemd artikel 11a, wordt opgemerkt dat de
directeur bij zijn beslissing de in het artikel genoemde factoren en omstandigheden een rol moet laten spelen. Steeds zal voor iedere gedetineerde afzonderlijk moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om af te zien van plaatsing in een gedeelde
verblijfsruimte.

Op grond van de stukken en de door klager en de directeur tijdens de zitting gegeven toelichting stelt de beroepscommissie vast dat klager verblijft in de gevangenis Veenhuizen in een regime van algehele gemeenschap. Op 25 oktober 2005 heeft de
directeur beslist klager te plaatsen in een meerpersoonscel. Klager heeft aangegeven dat er sprake is van contra-indicaties op psychisch gebied. Klager heeft toen gesteld dat hij bij een eerdere plaatsing in de gevangenis Veenhuizen naar aanleiding van
zijn protest daartegen niet in een meerpersoonscel is geplaatst, dat zijn behandelend (externe) psychotherapeut, zoals blijkt uit diens brief van 8 november 2005, het verblijf van klager in een meerpersoonscel niet wenselijk vond en dat de psycholoog
van de locatie De Kruisberg te Doetinchem, vanuit welke inrichting klager naar de gevangenis Veenhuizen was teruggeplaatst, eveneens een contra-indicatie tegen plaatsing van klager in een meerpersoonscel aanwezig achtte. De beroepscommissie is, gelet
op
deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat de conclusie van de inrichtingspsycholoog, inhoudende dat er onvoldoende grond was om klager niet in een meerpersoonscel te plaatsen niet volstond en dat het op de weg van de directeur had gelegen om,
alvorens klager in een meerpersoonscel te plaatsen, middels de inrichtingspsycholoog te informeren bij de psychotherapeut van klager en/of de psycholoog van de locatie De Kruisberg naar het bestaan en de ernst van de contra-indicaties. Door dit na te
laten heeft de directeur jegens klager onvoldoende zorgvuldig gehandeld.
Met betrekking tot de aan klager toegekende tegemoetkoming merkt de beroepscommissie op dat zij het bedrag juist acht, temeer nu de directeur het verblijf van klager in de meerpersoonscel ook na de uitspraak van de beklagcommissie heeft laten
voortduren.
Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 28 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven