Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0558/GV, 20 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/558/GV

betreft: [klager] datum: 20 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. De raadsman heeft van die
gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager kan zich niet vinden in de redenen voor de afwijzing van zijn verzoek. Bij het feit waarvoor
klager is gedetineerd is, zijn geen slachtoffers betrokken, het betrof immers wapenbezit en daarvoor heeft hij de hem opgelegde gevangenisstraf inmiddels uitgezeten. Klager begrijpt een en ander niet. Inmiddels wordt voor de derde keer een verzoek om
verlof afgewezen en iedere keer worden er weer andere redenen gebruikt voor die afwijzing. Klager heeft de indruk dat de beslissing van de Minister misschien wel positief was geweest als klager blank zou zijn. Klager vindt een en ander niet eerlijk.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om toekenning van algemeen verlof is afgewezen naar aanleiding van het feit dat klager tijdens zijn vorige detentie een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor hij is vervolgd en veroordeeld. Klager heeft laten blijken dat hij niet
met
de hem geboden vrijheden om kan gaan. Het risico van slachtofferconfrontatie is abusievelijk in de bestreden beslissing als grond aangevoerd. Daarvan is, terzake van het feit waarvoor hij thans gedetineerd was, geen sprake. Het in 2005 opgegeven
verlofadres wordt door de politie in februari 2006 niet geschikt bevonden, klager is niet welkom op dat adres. Hoewel klagers ex-vriendin op 14 oktober 2005 heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen het door klager doorbrengen van verlof op dat
adres, is haar houding mogelijk thans gewijzigd. Overigens heeft klager in de verlofaanvraag een ander adres opgegeven, welk adres kennelijk niet nader is onderzocht. De officier van justitie heeft, zonder nadere onderbouwing, een negatief advies
gegeven ten aanzien van het verzoek om algemeen verlof. De inrichting heeft negatief geadviseerd ten aanzien van verlof. Anders dan klager heeft aangevoerd is dit de eerste afwijzing van een verzoek om algemeen verlof. Wel is nog onlangs een verzoek
om
strafonderbreking afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door de beroepscommissie ongegrond verklaard. De afwijzing van het onderhavige verzoek heeft niets te maken met het feit dat klager geen blanke huidskleur heeft.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Almere heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij is aangevoerd dat dit negatieve advies is gebaseerd op de negatieve adviezen van de politie en het openbaar ministerie alsmede op de omstandigheid
dat klager tijdens een eerdere detentie heeft aangetoond niet te kunnen omgaan met verleende vrijheden. Klager is ten tijde van zijn detentie gedurende een penitentiair programma gearresteerd en in verzekering gesteld wegens het in het bezit hebben
van
een wapen.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof.
De politie Amsterdam/Amstelland heeft negatief geadviseerd ten aanzien van algemeen verlof. Daarbij is – voor zover hier van belang – vermeld dat klager niet welkom is op het in 2005 opgeveven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een subsidiaire hechtenis van één jaar terzake van het niet voldoen of bieden van verhaal van een hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kon in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Namens de minister is aangegeven dat de in de afwijzende beslissing genoemde grond van
– kortweg – slachtofferconfrontatie ten onrechte is opgenomen en dat deze grond daarom niet van toepassing is. Daarnaast kan het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres, hetgeen door de politie Amsterdam/Amstelland wordt aangegeven in haar advies,
naar het oordeel van de beroepscommissie geen grond zijn voor het afwijzen van het onderhavige verzoek. Allereerst geldt immers dat er kennelijk in het geheel geen onderzoek is gedaan naar het door verzoeker opgegeven verlofadres en daarnaast ligt er
ten aanzien van het door de inrichting en politie gecontroleerde adres een verklaring van de bewoonster van dat adres – klagers ex-vriendin – een verklaring voor van geen bezwaar. Deze beide gronden kunnen daarom de bestreden beslissing niet dragen.
Zulks geldt ook voor het negatieve advies van de officier van justitie, nu dat advies niet is voorzien van enige nadere onderbouwing.
De resterende – namens de Minister aangevoerde – grond, te weten de omstandigheid dat klager eerder, tijdens een eerdere detentie, heeft laten blijken niet goed om te kunnen gaan met de hem geboden vrijheden, hetgeen géén vertrouwen geeft in een goed
verloop van een eventueel verlof, levert naar het oordeel van de beroepscommissie vooralsnog een forse contra-indicatie op voor verlofverlening en deze rechtvaardigt thans nog een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve moet de beslissing van
de
Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk
of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 maart 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven