Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/602/STB, 10 maart 2006, schorsing
Uitspraakdatum:10-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/602/STB

betreft: [klager] datum: 10 maart 2006

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in De Kijvelanden te Poortugaal.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie
(Minister) van 21 februari 2006, inhoudende plaatsing van verzoeker in een voorziening voor ongewenste vreemdelingen en illegaal verblijvenden van FPC Veldzicht te Balkbrug.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 9 maart 2006.

1. De standpunten
Verzoeker is van mening dat de beslissing tot overplaatsing niet gedragen kan worden door het argument dat voortzetting van behandeling niet langer zinvol en ook niet mogelijk is omdat verlofmogelijkheden en dus een volledige resocialisatie zijn
uitgesloten vanwege het ontbreken van een verblijfsstatus. De rechterlijke opdracht tot tenuitvoerleggen van de tbs-maatregel prevaleert boven het vooralsnog ontbreken van een verblijfsvergunning. Indien de behandeling niet kan worden voortgezet dient
volgens uitspraak van de rechtbank Breda van 5 november 2003, zaaknummer 1346/99, de tbs te worden beëindigd. Voorts staat artikel 2 Bvt, op grond waarvan de Minister de maatregel zoveel mogelijk dienstbaar dient te maken aan behandeling en
voorbereiding op terugkeer in de maatschappij, in de weg aan de overplaatsing naar een voorziening voor ongewenste vreemdelingen en illegaal verblijvenden. De overheid heeft zelf een patstelling gecreëerd door enerzijds geen verblijfsstatus te verlenen
en verzoekers ongewenstverklaring niet te schorsen om proefverlof mogelijk te maken en anderzijds een tbs op te leggen en te verlengen.
Voor zover artikel 2 Bvt de overplaatsing van verzoeker naar een voorziening van ongewenste vreemdelingen en illegaal verblijvenden wel toestaat, moet vóór overplaatsing eerst gekeken worden of verzoeker gelet op de voortgang van zijn behandeling niet
in aanmerking komt voor schorsing van zijn ongewenstverklaring. Immers moet beoordeeld worden of verzoeker nog een actueel gevaar voor de openbare orde vormt en als dat niet zo is, staat dit niet in de weg aan het verlenen van proefverlof. Daarnaast
kan
ook gekeken worden of verzoeker op grond van medische redenen een verblijfsvergunning kan worden verleend. Blijkens artikel 6:86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) is bescherming van de openbare orde het doel van de regeling. Volgens verzoeker liggen de
regeling van artikel 6:86 Vb en de oplegging van de tbs-maatregel juist in elkaars verlengde. Indien het na een succesvolle behandeling komt tot opheffing van de tbs-maatregel is het belang van de maatschappij om te worden beschermd tegen
recidivegevaar
immers niet meer aanwezig. De beoogde beschermende werking van intrekking van een verblijfsvergunning en uitzetting is hetzelfde of vergelijkbaar met het doel van de tbs. De overheid heeft met de tbs en de zogenoemde glijdende schaal twee instrumenten
ter bescherming van de openbare orde en het kan niet zo zijn dat deze twee middelen elkaar over en weer belemmeren, zoals ook wordt erkend in het advies van de RSJ van 18 januari 2005.
Voorts was ‘het probleem’ dat het ontbreken van een verblijfsvergunning voor de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel zou gaan vormen voorzienbaar. De in artikel 2 Bvt bepaalde inspanningsverplichting voor de Minister brengt mee dat een overplaatsing
naar een voorziening voor ongewenste vreemdelingen en illegaal verblijvenden vermeden dient te worden.
Nu verzoekers behandeling is gestopt, is er sprake van een nieuwe passantentermijn waarvoor hij gecompenseerd dient te worden. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat ‘het probleem’ door de overheid is veroorzaakt.
Nu de Minister onvoldoende doet om verzoekers behandeling voort te zetten, dient de bestreden beslissing te worden geschorst totdat op het beroep is beslist. Verzoeker wil voorkomen dat zijn tbs-plaats wordt vergeven alvorens er een definitief oordeel
wordt geveld over de rechtmatigheid van de overplaatsingsbeslissing. Gezien de grote wachtlijsten zal hij opnieuw voor lange tijd als passant moeten wachten op verdere behandeling als de beroepscommissie het beroep gegrond zou verklaren.

Namens de Minister is aangegeven dat de bestreden beslissing conform het geldende beleid is genomen en niet in strijd is met een wettelijk voorschrift, noch zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot
schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. In een brief van de Minister aan de Tweede Kamer van 27 oktober 2004 (kenmerk 5308248/04) is een aantal oplossingen voorgesteld voor de problematiek rond patiënten in de tbs zonder
verblijfsstatus, waaronder het creëren van sobere voorzieningen voor deze patiëntengroep. Gekozen is voor een landelijke voorziening van Veldzicht voor tien patiënten zonder verblijfstitel met voornamelijk repatriëring als doel. De plaatsen in die
voorziening worden in eerste instantie gebruikt voor relatief eenvoudig uitzetbare patiënten zonder verblijfsstatus en het verblijf zal in samenwerking met de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) volledig zijn gericht op uitzetting. Daarnaast komen
voor plaatsing in aanmerking patiënten van wie de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) naar verwachting binnen een jaar kan worden overgedragen. Geselecteerd wordt aan de hand van
drie criteria: de patiënt moet verwijderbaar zijn, de patiënt moet gestabiliseerd zijn waar het de (acute) pathologie betreft die uitstroom medisch onverantwoord zou maken en in het land van herkomst moet zonodig een vervolgopvang beschikbaar zijn.
Op 9 januari 2006 heeft het hoofd van De Kijvelanden verzoeker voorgedragen voor overplaatsing naar de speciale voorziening van Veldzicht voor ongewenste vreemdelingen en illegaal verblijvenden binnen de tbs. Daar verzoeker aan de genoemde
selectiecriteria voldoet, is hij op 21 februari 2006 gehoord over de voorgenomen overplaatsingsbeslissing. Verzoeker gaf daarbij aan de voorgenomen overplaatsing jammer te vinden. Aangezien verzoeker geen zwaarwegende redenen naar voren bracht die
zouden moeten leiden tot een ander oordeel is op 21 februari 2006 besloten hem over te plaatsen. Deze beslissing blijkt op 1 maart 2006 aan verzoeker te zijn uitgereikt. Een opnamedatum is thans nog niet bekend.
Het is aangewezen verzoeker op de speciale voorziening van Veldzicht voor vreemdelingen te plaatsen nu voortzetting van op terugkeer in de samenleving gerichte behandeling niet langer zinvol en ook niet mogelijk is, aangezien het ontbreken van een
verblijfsstatus een volledige resocialisatie uitsluit. Het verblijf op deze afdeling zal in samenwerking met de IND volledig gericht zijn op uitzetting en is daarmee juist gericht op beëindiging van de tbs-maatregel.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom
slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, mede gelet op
de
inlichtingen van de Minister, niet het geval. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de bijlagen bij genoemde inlichtingen naar voren komt dat verzoeker bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van 14 augustus 2001 is veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek en ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, dat verzoeker op 16 april 2003 door de IND ongewenst is verklaard, dat verzoeker sinds 20 december 2004 in De Kijvelanden
verblijft en aldaar een behandeling krijgt die los staat van resocialisatie. Voorts komt uit de bijlagen naar voren dat een verzoek aan de Minister van verzoeker, die de Turkse nationaliteit heeft, om naar Turkije te worden overgebracht om daar de hem
opgelegde gevangenisstraf en tbs verder te ondergaan voor wat betreft de gevangenisstraf op 26 april 2005 is afgewezen op de grond dat Turkije een veel gunstiger regeling van vervroegde invrijheidsstelling kent en verzoeker is veroordeeld voor een
ernstig levensdelict. Bij de afwijzing van het verzoek is wel aangegeven dat de mogelijkheden van overdracht van de tbs-maatregel aan Turkije onderzocht zullen worden.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven