nummer: 05/2540/GM
betreft: [klager] datum: 17 januari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 oktober 205 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 juli 2005, betreft onjuiste behandeling van een metaalsplinter in klagers oog.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Tijdens de arbeid op 29 juli 2005 verrichte klager slijpwerkzaamheden. Daarbij is toen een metaalsplinter in zijn oog gekomen. Hij is daarvoor direct naar de medische dienst gegaan. Daar werd hij niet goed geholpen. Hij kreeg toen oogzalf en moest de
volgende dag terugkomen. Die volgende dag is hij opnieuw naar de medische dienst gegaan en toen is een stukje metaal uit zijn oog gehaald. Klager had het gevoel dat niet alles verwijderd was. Hij had pijn aan dat oog. Tijdens het daaropvolgende
weekeinde verhevigde de pijn aan klagers oog. Na het weekeinde is verzoeker naar het ziekenhuis vervoerd en daar is de rest van de metaalsplinter verwijderd. Klager kreeg toen tevens een oogzalf voorgeschreven. Die zalf kreeg hij, omdat deze in de
inrichting niet voorhanden was, pas na enkele dagen verstrekt. Klager is niet meer op de voor 8 augustus 2005 geplande controle bij de oogarts geweest. Hem werd kort voor het bezoekuur medegedeeld dat hij op transport zou gaan. Toen heeft hij voorrang
gegeven aan het bezoek. Klager is van mening dat door de medische dienst verkeerd is gehandeld. Men had niet moeten afwachten, maar hem meteen moeten doorsturen naar de oogarts in het ziekenhuis.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Op 29 juli 2005 is er bij klager een klein stipje (waarschijnlijk een metaalsplinter) waargenomen op de iris van klager. Deze kon toen niet worden verwijderd en het oog is toen met zalf en verband verzorgd. Op zaterdag 30 juli 2005 is het oog van
klager
verdoofd en geïnspecteerd. Daarbij is toen een stukje metaalsplinter uit het oog verwijderd. Bij klager is toen oogzalf en een oogverband aangebracht. Ook is hem een tube oogzalf meegegeven met instructie hoe het oog te zalven en te verbinden. Tevens
is
een afspraak gemaakt met de inrichtingsarts voor de volgende maandag. Klager is op die maandag naar het ziekenhuis vervoerd voor een bezoek aan de oogarts.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 29 juli 2005 tijdens de arbeid een metaalsplinter in zijn oog heeft kregen, waarvoor hij op die dag de medische dienst van de inrichting heeft bezocht. Op 30 juli 2005 is door een medewerker van de medische
dienst (een deel van) die splinter verwijderd. Op maandag 1 augustus 2005 is klager door tussenkomst van de inrichtingsarts vervoerd naar de oogarts, alwaar de metaalsplinter definitief is verwijderd. Het had evenwel meer voor de hand gelegen dat
klager, toen op 29 juli 2005 duidelijk werd dat zich iets in zijn oog bevond, direct was doorverwezen naar de oogarts. Indien metaaldeeltjes in het hoornvlies van het oog komen vast te zitten bestaat immers de aanmerkelijke kans dat zich een roestkring
gaat vormen op dat hoornvlies, welke kan leiden tot een grotere ooglaesie bij de verwijdering van dat metaaldeeltje. Door eerst te trachten een en ander zelf te behandelen is door (de medewerker van) de medische dienst onvoldoende zorgvuldig gehandeld
ten aanzien van klager. De beroepscommissie is daarom, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van een medewerker van de medische dienst van de p.i. Vught - welk handelen voor rekening komt van de
inrichtingsarts – moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Klager dient deswege een tegemoetkoming te worden toegekend. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Vught toekomende tegemoetkoming op
€ 25,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode - Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 januari 2006
secretaris voorzitter