Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2428/TA, 3 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2428/TA

betreft: [klager] datum: 3 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 september 2005 van de beklagcommissie bij de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2006, gehouden in de locatie Zoetermeer, is klager gehoord

De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting en de raadsvrouw van klager, mr. A.M. Tromp, hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

De voorzitter deelt klager mede dat zijn raadsvrouw en de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting om aanhouding van de behandeling van de zaak hebben gevraagd.

Klager deelt mede dat wat hem betreft de behandeling van de zaak niet aangehouden hoeft te worden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de plaatsing in een kamerprogramma met ingang van 1 maart 2005 in verband met het aantreffen van softdrugs op klagers kamer en de verdenking van handel in drugs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het kamerprogramma heeft uiteindelijk acht weken geduurd. Klager mocht niets behalve vier uur per dag met anderen op de afdeling doorbrengen. De rest van
de tijd verbleef hij op kamer. Hij heeft gedurende die acht weken wel therapie gehad. Klager is achttien jaar verslaafd geweest en nu sinds vier jaar clean. Klager had met zijn behandelaar een afspraak gemaakt om af te bouwen. Hij heeft geen
uitdrukkelijke toestemming gekregen om softdrugs te gebruiken, maar het werd wel gedoogd. Als hij softdrugs gebruikte, had dat geen consequenties. Klager heeft gevraagd of hij softdrugs via de medische dienst kon krijgen, maar hem werd hem gezegd dat
er
genoeg te krijgen was in de inrichting. Klager heeft er zelf voor moeten zorgen en het gevolg is dat hij tot dealer wordt bestempeld. Er zijn bij klager acht stukjes hasj gevonden van samen nog geen gram. Een hoeveelheid van meer dan vijf gram duidt op
dealen. Klager begrijpt niet waarom zijn geld dan niet in beslag is genomen. Klager verblijft momenteel op de Dollard I en weegt nu 65 kilo. Voorheen woog hij slechts 51 kilo. Hij zal deze maand nog worden overgeplaatst naar Flevo Future.

Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk aangevoerd dat het voor klager van belang is dat hij wordt bijgestaan door een advocaat. Klager wordt volgens hem ten onrechte beschuldigd van dealen en hij is het daar niet mee eens. Voorts heeft de maatregel maar
liefst acht weken geduurd. Verzocht wordt om de behandeling van de zaak aan te houden, opdat klager zich deugdelijk kan verweren tegen de tegen hem geuite beschuldiging. Zijn behandeltraject is belemmerd door de maatregel. Indien de behandeling van de
zaak niet wordt aangehouden, wordt aangevoerd dat uit de verklaring van de medewerker van het DAC niet blijkt wie de opmerkingen heeft gemaakt, klager of de medepatiënt. Klager krijgt al sinds twee jaar bezoek op dinsdagavond van 19.15 uur tot 20.15
uur, niet op woensdag. Meer bezoek krijgt hij niet. Uit de stukken blijkt niet waar bij de fouillering van de medepatiënt drugs zijn aangetroffen en wat voor drugs dit betreft. Bij klager is op zijn kamer hasj aangetroffen, terwijl het hem was
toegestaan om bij het afbouwen hasj te blijven roken; dat wil zeggen: dit werd gedoogd. Het aantreffen van drugs op klagers kamer is geen bewijs voor de stelling dat hij drugs verhandeld zou hebben. Het aantreffen van drugs bij de medepatiënt zonder te
weten wat voor drugs en waar dit is aangetroffen, is geen bewijs dat klager zou handelen in drugs. Het kan ook zo zijn dat de medepatiënt in drugs handelt en klager hier niet op is ingegaan. Verzocht wordt om het beroep ongegrond te verklaren - de
beroepscommissie leest hiervoor in de plaats gegrond te verklaren - in ieder geval de medepatiënt te horen als getuige.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep als volgt schriftelijk aangevoerd. Verzocht wordt om de behandeling van de zaak aan te houden. De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting en de leiding van de betrokken patiënteneenheid zijn
verhinderd om ter zitting te verschijnen. Vanuit de leiding van de eenheid bestaat er nadrukkelijk behoefte om bij de behandeling aanwezig te zijn.

3. De beoordeling
De raadsvrouw en de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting hebben verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. Klager, die het beroep heeft ingesteld, is ter zitting verschenen en prefereerde behandeling van de zaak op de zitting
van 10 januari 2006. Om die reden wijst de beroepscommissie het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden af. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, gedaan namens het hoofd van de inrichting wordt tevens
afgewezen, gelet op de inhoud van de hierna volgende beoordeling.

De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende voorgelicht en wijst het verzoek om een getuige te horen af.

Klager is in een zogenaamd kamerprogramma geplaatst. Uit artikel 31, eerste lid, Bvt volgt dat de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de inrichting kan verschillen. Uit artikel 31, tweede lid, Bvt volgt dat, indien geen sprake is van plaatsing op
een afdeling voor intensieve zorg, afdelingsarrest, afzondering, separatie, of een opgelegde disciplinaire straf, de verpleegde recht heeft om tenminste vier uur per dag op de groep samen met een of meerdere verpleegden door te brengen. De
beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om klager, in verband met herhaaldelijke aanwijzingen dat hij zich bezig hield met de handel in drugs in de inrichting, in een zogenaamd kamerprogramma te plaatsen, waarbij het minimum aantal uren dat
op
de groep wordt doorgebracht als vermeld in artikel 31, tweede lid, Bvt in acht wordt genomen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Derhalve zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie
bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven