Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2574/TB, 3 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2574/TB

betreft: [klager] datum: 3 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.G. Schuur, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 6 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2006, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.G. Schuur, en namens de Minister, [...] en [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager op de longstayafdeling van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht) te plaatsen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 16 september 1987 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 11 december 1987 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: Van Mesdagkliniek). Op
24 maart 1995 is klager ter herselectie aangeboden in verband met verdenking van het plegen van strafbare feiten. Op 23 mei 1995 is hij geplaatst in het Meijersinstituut te Utrecht. Op 19 juni 1997 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier
maanden in verband met strafbare feiten gepleegd tijdens verlof. Op 6 december 2000 is klager ter herselectie aangeboden en op 17 juli 2001 geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: Pompekliniek). Op 27 september 2002 is klager vanwege een
nieuw strafbaar feit veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. De tbs-maatregel is toen geschorst en klager verbleef vanaf 25 oktober 2002 in een penitentiaire inrichting.
Op 26 november 2002 heeft de Pompekliniek klager aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 27 juni 2003 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna: LAP-advies) is aangegeven dat klager voldoet aan de longstay-indicatie.
Vanaf 30 september 2003 verbleef klager als passant in verschillende huizen van bewaring. Vanaf 6 september 2004 is klager opgenomen in de Pompekliniek.
Op 23 september 2005 is klager gehoord over het voornemen hem op de longstay- afdeling van Veldzicht te plaatsen.
De Minister heeft op 6 oktober 2005 beslist klager te plaatsen op de longstayafdeling van Veldzicht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat ten onrechte door het LAP is geoordeeld dat plaatsing op een longstayafdeling de enige nog openstaande optie is. Klager is in De Pompekliniek niet behandeld. Enkel in de Van Mesdagkliniek heeft behandeling
plaatsgevonden.
Vóór het incident in 2002 was een resocialisatietraject ingezet. Na het incident is de koers 180 graden gedraaid. Klager is voorgehouden dat, indien hij medicatie zou gebruiken, resocialisatie mogelijk was. Indien hij geen medicatie zou gebruiken, zou
plaatsing op de longstayafdeling volgen. Klager wordt dwangmedicatie toegediend. Klager bewandelt wel juridische wegen voor wat betreft de toediening van dwangmedicatie maar er is wel ruimte voor behandeling en resocialisatie. De LAP heeft klager niet
bezocht en enkel advies uitgebracht op grond van de stukken. Verzocht wordt om klager in het Pieter Baan Centrum op te nemen voor het uitbrengen van een multidisciplinaire rapportage in verband met de ouderdom van de rapportages en het advies van de
LAP. Er zijn nog mogelijkheden voor behandeling en vrijwillig medicatiegebruik.
Door klager is toegevoegd dat hij ten onrechte is veroordeeld en niets met de zaak te maken heeft. Hij was met werk en bezigheden een heel eind op weg, maar na het incident is alles stopgezet. Medicatie wordt hem éénmaal per twee weken toegediend. Hij
heeft een gesprek gehad met de psychiater. Zelf vindt klager het gebruik van medicatie niet nodig.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In artikel 11 Bvt is bepaald dat bij de plaatsing van terbeschikkinggestelden met een tweetal overwegingen rekening gehouden dient te worden.
In de eerste plaats de eisen, die de bescherming van de maatschappij stelt tegen de gevaarlijkheid van de terbeschikkinggestelde voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. In de tweede plaats spelen een rol de
eisen, die behandeling van de terbeschikkinggestelde stelt gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens. Gelet op deze eisen en vanuit een voortschrijdend inzicht is ter
beoordeling van de noodzaak tot en de wenselijkheid van plaatsing op een longstayafdeling bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie aan de volgende uitgangspunten moet voldoen. Het behandeltraject heeft niet geresulteerd in een substantiële
vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose is ongunstig. Alvorens een besluit tot plaatsing op de longstayafdeling te nemen, dient de Minister zich te laten adviseren middels een onafhankelijk onderzoek. De
Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP), bestaande uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, onderzoekt of de behandelaar tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Na advisering door de LAP beslist de Minister over de
longstayplaatsing. Gelet op de longstayaanvraag van de Pompekliniek van 26 november 2002 en het schrijven van 16 augustus 2005, het advies van de LAP, het feit dat de risicotaxatieinstrumenten HCR-20 en SVR-20 wijzen op een hoge recidivekans, het feit
dat diverse resocialisatiepogingen zijn mislukt en er herhaaldelijk sprake is geweest van ongeoorloofde afwezigheid en incidenten zoals harddruggebruik en alcoholgebruik, het feit dat klager tijdens onderhavige tbs tweemaal heeft gerecidiveerd, hij van
mening is dat er geen sprake is van een psychose of andere psychische problemen en hij van mening is dat hij geen anti-psychoticum nodig heeft en vrijwillige toediening van deze medicatie weigert, zal het beroep derhalve ongegrond zijn.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt zijn de hierboven door de Minister onder 3. genoemde criteria opgesteld. Klager voldoet aan deze criteria: hij is in het kader van zijn huidige tbs geherselecteerd; hij is
langer dan zes jaar in tbs-inrichtingen behandeld; tijdens de tbs heeft hij tot tweemaal toe gerecidiveerd; de behandelinterventies tijdens de tenuitvoerlegging van deze tbs hebben niet geleid tot reductie van zijn delictgevaarlijkheid; behandelaars in
De Pompekliniek zijn tot de conclusie gekomen dat klager als voortdurend delictgevaarlijk kan worden beschouwd.

De beroepscommissie merkt op dat het omtrent klager uitgebrachte advies van het LAP niet recent is, maar dateert van 27 juni 2003. Door klagers behandelcoördinator zijn echter in een rapportage van 16 augustus 2005 klagers behandelgegevens
geactualiseerd en zijn longstaystatus geëvalueerd. Gelet op de verschillende uitgebrachte adviezen en rapportages omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende
zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers behandeling zoals deze
plaats had in De Pompekliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor
tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager op de longstayafdeling te plaatsen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Overigens merkt de beroepscommissie op dat
de Minister onwenselijk lang heeft gewacht met hem nemen van de onderhavige beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven