Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2717/GA, 23 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2717/GA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van en tevens ingediend door mr. A.P.M.A. Laeyendecker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 oktober 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) / ISD Utrecht te Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord. Zijn raadsvrouw en de directeur van het h.v.b./ISD Utrecht hebben schriftelijk respectievelijk telefonisch laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van 7 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op grond van de overweging dat klager tijdens een alarmsituatie geen medewerking aan het personeel heeft verleend doordat hij aanwijzingen van het
personeel
niet heeft opgevolgd. Daarnaast heeft klager getracht om tijdens de calamiteit de confrontatie met het personeel te zoeken en
b. het feit dat klager vervolgens is overgeplaatst van afdeling D naar afdeling H omdat hij op afdeling D bleef vertellen dat het personeel een medegedetineerde zou hebben mishandeld.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Toen een medegedetineerde van klager gewond raakte meende hij zich om hem te moeten bekommeren, aangezien deze volgens klager geen lucht kreeg. Het gevolg van klagers handelen was dat hij een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen. Gedurende deze
straf kreeg klager briefjes onder zijn celdeur geschoven met een soort steunbetuigingen. Direct na het voorval, op 4 september 2005, is klager de disciplinaire straf opgelegd. Reeds op 9 september 2005 werd hij overgeplaatst naar afdeling H. Van onrust
veroorzaken danwel opruiend gedrag kan dan ook geen sprake zijn. Zo er sprake zou zijn van opruiende briefjes, zijn deze niet op instigatie van klager verspreid.
Klager heeft hieraan nog toegevoegd dat hij zich met het hele voorval niet bemoeid heeft. Hij heeft dikwijls een alarmsituatie meegemaakt. Hij is altijd de eerste die naar zijn cel gaat. Hij zat nu naast de plek waar het voorval plaatsvond. Een
gedetineerde viel neer en klager zei: geef die man lucht. Klager moest naar zijn cel. Dat heeft hij ook gedaan. De p.i.w.-er gaf later ook toe dat klager zich er niet mee bemoeid had, maar nadat hij daartoe gesommeerd was naar zijn cel is gegaan.
Na enige dagen werd hij overgeplaatst naar afdeling H. Het kan zijn dat andere gedetineerden geruchten hebben verspreid over mishandeling van een gedetineerde. Klager heeft zich daar in elk geval in het geheel niet mee bemoeid.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting valt af te leiden dat er op 4 september 2005 een voorval was waarbij een gedetineerde gewond neerviel en er sprake was van een alarmsituatie. Ingevolge 7.1.1. van de huisregels dienen in een alarmsituatie
alle gedetineerden onmiddellijk hun eigen cel in te gaan. Aannemelijk is geworden dat klager niet direct naar zijn cel is gegaan, maar even is blijven staan. Gelet hierop is het opleggen van een disciplinaire straf niet onredelijk. Echter, onvoldoende
aannemelijk is geworden dat klager tijdens de alarmsituatie de confrontatie met het personeel heeft gezocht. Alles in aanmerking genomen was een disciplinaire straf voor de duur van drie dagen toereikend geweest. Het beroep zal, voor zover de straf de
duur van drie dagen overschrijdt, gegrond worden verklaard en klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
Ten aanzien van onderdeel b. wordt het volgende overwogen. Aan de orde is de vraag of de interne overplaatsing van klager van afdeling D naar afdeling H in strijd is met een wettelijk voorschrift, dan wel bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen onredelijk of onbillijk is. De onderhavige beslissing tot interne overplaatsing is geen afzondering zoals bedoeld in artikel 23 Pbw en hiervoor gelden derhalve niet de daaraan verbonden formele eisen. Sprake is van een beslissing tot
overplaatsing binnen hetzelfde regime, aan welke beslissing de wet geen formele eisen stelt. Gelet op het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat klager zich zou hebben beziggehouden met stemmingmakerij, al
dan niet vanuit zijn cel. Gelet hierop heeft de directeur niet tot meergenoemde overplaatsing kunnen komen. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel derhalve gegrond worden verklaard. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond voor zover de disciplinaire straf de duur van drie dagen overschrijdt, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter dienaangaande en verklaart het beklag in zoverre alsnog
gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter dienaangaande en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven