Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2372/GM, 14 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2372/GM

betreft: [klager] datum: 14 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 september 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 januari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is de inrichtingsarts bij voormeld h.v.b, [...], gehoord. Klager is in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn beroepschrift nader toe te
lichten, doch heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 augustus 2005, betreft het niet adequaat reageren op de knieklachten van klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. De inrichtingsarts doet niets met het advies van de fysiotherapeut om klagers knie te laten onderzoeken. Klager werd niet door de fysiotherapeut behandeld voordat hij de arts had gezien. Hij heeft de arts
meegedeeld dat het iets beter met hem gaat, maar desondanks nog steeds mank loopt en pijn heeft. Hij wacht al maanden op onderzoek. De fysiotherapeut heeft al drie keer met de arts gebeld en hem medegedeeld dat er iets moet gebeuren.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is op 17 juni 2005 op het spreekuur geweest in verband met sportletsel. Hij kon het been niet goed strekken. De inrichtingsarts heeft de knie onderzocht en constateerde een
kruisbandletsel. Mogelijk zou er ook sprake kunnen zijn van meniscusletsel. Klager eiste onmiddellijke verwijzing naar een specialist omdat de fysiotherapeut er niets mee kon. Er was echter geen reden om klager direct naar een specialist te verwijzen.
Er was geen sprake van acute slotklachten. Ook volgens de NHG-standaard is dit geen indicatie voor verwijzing. De inrichtingsarts heeft daarom geadviseerd voorlopig door te gaan met fysiotherapie en afhankelijk van het verloop de orthopeed in te
schakelen. Op 4 juli 2005 zag de inrichtingsarts klager weer. Alhoewel klager aangaf dat het beter met hem ging, heeft de inrichtingsarts klager toch voor een onderzoek aangemeld bij het penitentiair ziekenhuis. Klager is daarna nog een aantal keren op
het spreekuur geweest voor behandeling van zijn bloeddruk. Al die keren heeft hij nimmer meer over zijn knie geklaagd. De inrichtingsarts is van mening dat bij verandering of stagnering van het probleem, het aan klager is dit te melden. Dat heeft hij
niet gedaan. Omdat al een verwijzing was geregeld heeft de inrichtingsarts zich niet voortdurend op de hoogte gehouden van het verloop van de wachtlijst. Klager had zelf ook wel eens navraag hierover kunnen doen. De inrichtingsarts heeft geen invloed
op
de lengte van de wachtlijsten. Alleen indien er sprake is van een acuut letsel wordt er direct verwezen naar een niet justitieel ziekenhuis. Hiervan was echter geen sprake. De arts heeft niet bij herhaling de fysiotherapeut over klagers knieklachten
gesproken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken waaronder het medisch dossier vast dat klager zich op 17 juni 2005 bij de medische dienst heeft gemeld met klachten aan zijn knie, die tijdens het sporten zijn ontstaan. Klager is door de
verpleegkundige
en de inrichtingsarts onderzocht en klager is voor onderzoek verwezen naar het penitentiair ziekenhuis. De inrichtingsarts constateerde kruisbandletsel met mogelijk meniscusletsel. Afgaande op deze constatering kon de inrichtingsarts oordelen dat
klager
niet direct verwezen hoefde te worden naar het ziekenhuis. Er was geen sprake van acuut letsel waardoor eerder ingrijpen noodzakelijk was. Voorzover klager klachten bleef houden aan zijn knie is het aan hem om zich hiermee tot de medische dienst te
wenden. Klager heeft zich echter niet meer op het spreekuur gemeld.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Voorzover klagers klacht mede is
gericht tegen de lange wachtlijsten in het penitentiair ziekenhuis, kan de inrichtingsarts hiervan geen verwijt worden gemaakt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven