Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2998/GB, 10 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2998/GB

Betreft: [klager] datum: 10 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 november 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een huis van bewaring (h.v.b.) te Rotterdam of Krimpen aan den IJssel afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 juni 2005 gedetineerd. Hij verblijft als preventief gehechte in het h.v.b./ISD Haaglanden te Zoetermeer.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar een h.v.b. te Rotterdam of Krimpen aan den IJssel als volgt toegelicht.
Klager heeft beroep ingesteld in verband met de reistijd en de reiskosten voor zijn vriendin. Ze heeft klager nog maar één keer in een periode van zes maanden kunnen bezoeken. Bovendien is ze lichamelijk en psychisch niet in orde. Een medische
verklaring zal gevraagd worden aan de huisarts en klager zal deze later opsturen. Klagers verzoek is afgewezen omdat klager vervoerd diende te worden naar de rechtbank Den Haag en transport vanuit Zoetermeer makkelijker zou zijn, terwijl klager
inmiddels naar de rechtbank in Almelo vervoerd dient te worden. Volgens het b.s.d. van Zoetermeer verblijven er nog twee andere verdachten in dezelfde strafzaak in Rotterdam en klager vraagt zich af waarom hij daar niet geplaatst kan worden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot overplaatsing is afgewezen vanwege het parket van insluiting Den Haag. Dat dit voor het bezoek enig ongemak met zich meebrengt, is een voortvloeisel van de detentie. De reisafstand is acceptabel als ook de reistijd. Uit de
bezoekerslijst blijkt dat klager niet verstoken is van bezoek. In het negatieve besluit is een opening gelaten. Als vanuit medisch oogpunt een overplaatsing noodzakelijk blijkt te zijn, kan een nieuw verzoek tot overplaatsing worden ingediend. Tot
heden
is er geen ander verzoek ontvangen. Het is dan ook niet met zekerheid vast te stellen dat de vriendin lichamelijke en psychische klachten ondervindt, aangezien een medische verklaring niet door klager is overgelegd. Vanwege capaciteitsdruk bij de
rechtbank Den Haag is inmiddels beslist dat de behandeling van de strafzaak door de rechtbank Almelo zal geschieden. Klagers argument dat verplaatsing naar Rotterdam feitelijk dan geen belasting is voor de transportlijnen, is uit het standpunt van
klager begrijpelijk. Blijft echter onverlet dat de beschikbare capaciteit in het cluster Rotterdam in beginsel bestemd is voor het parket Rotterdam. Dat er wel medeverdachten geplaatst zijn binnen dit arrondissement kan het gevolg zijn van het feit dat
er op dat moment wel capaciteit beschikbaar was, dan wel dat plaatsing is geschied op het verzoek van het openbaar ministerie. Gezien de bezwaren die de officier van justitie heeft tegen samenplaatsing, lijkt het aannemelijk dat vanwege de beschikbare
capaciteit in Den Haag is uitgeweken naar de regio Rotterdam.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. Klager is gedetineerd binnen het arrondissement van vervolging. Door hem is aangevoerd dat er geen reden meer is om hem niet naar Rotterdam over te plaatsen. De officier van justitie heeft hiertegen bezwaar omdat het niet wenselijk is dat
klager
samen met medeverdachten in hetzelfde h.v.b. wordt geplaatst. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent bezoekmogelijkheden is, nu terzake geen nadere (medische) verklaring is overgelegd en de reisafstand Rotterdam-Zoetermeer acceptabel is,
onvoldoende zwaar wegend om tot een ander oordeel te komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven