Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0239/GV, 21 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/239/GV

betreft: [klager] datum: 21 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 januari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager bestrijdt dat er sprake is van vluchtgevaar. Hij zal na het verlof terugkeren naar de
inrichting.
Klagers detentie eindigt op 8 november 2006, voor die tijd zal hij niet op de vlucht gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen in verband met het gevaar voor vlucht. Tijdens een eerdere detentie is hij – na een toegewezen schorsing – ontvlucht. Tijdens zijn huidige detentie heeft hij op 4 juli 2005 een ontvluchtingspoging
ondernomen vanuit het ziekenhuis. Bij die laatste poging heeft hij zich, toen hij aangehouden werd, hevig verzet. De wijze waarop de poging in het werk was gesteld, geeft aan dat klager bezig was met een vooropgezet plan voor die ontvluchting. De
Minister heeft daarom geen vertrouwen in een goed verloop van een verlof. Daarnaast heeft de politie van Tilburg negatief geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught, waar klager ten tijde van het indienen van de verlofaanvraag verbleef, heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag Daarbij is tevens gewezen op het ontbreken van een (aanvaardbaar)
verlofadres.
De politie Midden en West Brabant, district Tilburg, heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij is gemeld dat klager bekend staat als een zeer actieve veelpleger en dat de kans hoog wordt geacht dat hij bij een verlof zal
vervallen in zijn gebruikelijke criminele activiteiten.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens (kortweg) doodslag en opzetheling. Aansluitend dient hij twee weken hechtenis te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 november 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich tijdens een eerdere detentie daaraan heeft onttrokken en daarnaast, relatief kort voor de aanvraagdatum van onderhavig algemeen verlof, een poging heeft ondernomen om zich, op basis van een vooraf
opgesteld
plan, aan zijn detentie te onttrekken, waarbij hij – toen de poging werd verijdeld – geweld heeft gebruikt jegens medewerkers van de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden op zich reeds een forse contra-indicatie
vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Zulks geldt temeer nu de directeur van de inrichting waar klager verbleef en de politie negatief hebben geadviseerd en de onderbouwing van die advisering
de
beroepscommissie alleszins aannemelijk voorkomt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b, d
en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven