Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0407/GV, 21 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/407/GV

betreft: [klager] datum: 21 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van begeleid incidenteel verlof toegewezen en in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De beslissing, om klagers verzoek af te wijzen, houdt geen stand
vanwege klagers vermoedelijke plaatsing in de zeer beperkt beveiligde inrichting De Fleddervoort per 4 april 2006. Vanaf die datum komt klager sowieso in aanmerking voor regimegebonden verlof. Tevens voldoet klager aan alle criteria als vermeld in
artikel 26 Pbw.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking had te maken met het feit dat het openbaar ministerie negatief adviseerde met betrekking tot het verzoek en er daarnaast geen sprake was van een zeer bijzondere situatie, die het noodzakelijk
maakte
dat klager aanwezig is bij de bevalling van zijn vriendin. Voorstelbaar is dat klager graag bij de bevalling aanwezig wil zijn. Toch wordt gemeend met het openbaar ministerie dat gekeken moet worden naar de feiten waarvoor klager samen met zijn ouders
is veroordeeld. Het gaat namelijk om een ernstig feit: een familieconflict met dodelijke afloop. Het feit is gepleegd tijdens een ruzie, waarbij emoties tussen klager en zijn familie hoog zijn opgelopen. Emoties die vooral te maken hebben met gewoontes
binnen de Hindoestaanse cultuur. Ook op dit moment zijn deze emoties (boosheid) nog niet verwerkt. Klager neemt het zijn familie nog steeds kwalijk dat zij niets hebben gedaan om hem tegen te houden en hij zoekt daarbij de schuld onvoldoende bij
zichzelf. De verantwoordelijkheid wordt voor een groot deel bij zijn familie gelegd en klager lijkt daarmee onvoldoende te beseffen wat het een en ander teweeg heeft gebracht. De relatie met zijn familie is ernstig verstoord. Dit blijkt ook uit het
schrijven van de reclassering. Om te voorkomen dat het toekennen van een onderbreking toch opnieuw veel emotie teweeg zal brengen binnen de familiekring is klagers verzoek afgewezen. Klager zal wel in de gelegenheid worden gesteld om onder begeleiding
na de bevalling een bezoek te brengen aan zijn vriendin. Nader contact is opgenomen met het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie persisteert in het negatieve advies en heeft aangegeven dat er nog veel gevoeligheden liggen met betrekking tot het
gebeurde.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Namens de directeur van de p.i. Veenhuizen is aangegeven dat klager prima functioneert op de afdeling. Klager kan goed overweg met personeel en medegedetineerden en heeft geen rapporten gehad. Hij kan goed relativeren en is over het algemeen stabiel.
De
inrichting ondersteunt klagers verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven dat klager veroordeeld is voor moord en het niet opportuun wordt geacht om mee te werken aan een strafonderbreking, gelet op de ernst van het feit en de daarmee
samenhangende negatieve reacties van nabestaanden en anderszins bekenden van het slachtoffer.
In de rapportage van de reclassering is aangegeven dat klager gekozen heeft om afstand te nemen van zijn familie en er alles voor wil doen om te voorkomen dat hij weer meegetrokken wordt in Hindoestaanse gebruiken. De reclassering acht de kans op
recidive verminderd aanwezig en klager een geschikte kandidaat voor een penitentiair programma.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 oktober 2007.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dan niet kan worden
volstaan
met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend

De Minister heeft klagers verzoek afgewezen om te voorkomen dat het toekennen van een strafonderbreking opnieuw veel emotie teweeg zal brengen binnen klagers familiekring. Klager zou zijn emoties nog niet hebben verwerkt en het zijn familie nog steeds
kwalijk nemen dat zij niets hebben gedaan om hem tegen te houden. Hij zou de verantwoordelijkheid voor het strafbare feit voor een groot deel bij zijn familie leggen en de relatie met klagers familie is volgens de selectiefunctionaris ernstig
verstoord.
Dit alles zou volgens de Minister ook blijken uit het schrijven van de reclassering. De beroepscommissie maakt het vorenstaande niet op uit de onderliggende stukken. Uit de inrichtingsrapportage volgt dat klagers gedrag binnen de inrichting positief is
en hij goed kan relativeren. De reclassering acht de kans op recidive verminderd. De conclusie van de Minister strookt ook niet met de conclusie van de reclassering dat klager een zeer geschikte kandidaat voor een penitentiair programma zou zijn.
Voorts
heeft klager aangegeven dat hij ervoor gekozen heeft om afstand te nemen van zijn familie. Weliswaar wordt klager wel toegestaan om na de bevalling onder begeleiding een bezoek te brengen aan zijn vriendin en kind maar dat is iets anders dan het
bijwonen van de bevalling. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing van de Minister als onredelijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de bestreden
beslissing zal worden vernietigd en aan de Minister zal worden opdragen om binnen een door de beroepscommissie te stellen termijn een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om strafonderbreking. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van vijf dagen (na ontvangst).
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven