Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2156/GA, 6 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2156/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van Paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2005 van de beklagcommissie bij Paviljoen IV-A Demersluis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, en [...], unit-directeur van Paviljoen IV-A Demersluis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
- een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen met ingang van 17 juni 2005;
- de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van 14 dagen met ingang van 1 juli 2005.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De verklaring van de directeur is door de beklagcommissie uit zijn verband gerukt. De beklagcommissie was stellig dat de reden voor oplegging van de ordemaatregel het wachten op de camera uit Amerika was. Echter, de reden voor oplegging van de
ordemaatregel was de mogelijkheid van suïcide door klager. Er werd gevreesd voor zijn eigen veiligheid. Er wordt gesteld dat er geen gronden voor suïcidaliteit waren, maar die waren er wel. De inrichtingspsycholoog gaf in eerdere rapportages het gevaar
voor suïcide aan. Klager leed toentertijd onder de uitzichtloosheid van de detentie.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft op 23 juni 2005 aan de raadsman medegedeeld dat klager in afzondering was geplaatst in afwachting van een speciale camera uit Amerika. Er was dus sprake van een praktische reden voor de afzondering, maar dat is geen criterium voor
afzondering. Er was in Paviljoen IV-A Demersluis één verblijfsruimte met camera, maar die was al in gebruik. De afzondering was niet terecht.

3. De beoordeling
Artikel 24, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid van de Pbw. Klager is in afzondering geplaatst op grond van de overweging dat de ernst
van
het delict waarvan hij wordt verdacht en de reactie die dat delict in de samenleving teweeg heeft gebracht, rechtvaardigt dat de verwezenlijking van elk risico op suïcide dan wel andere schade aan klagers lichamelijke of geestelijke toestand dient te
worden voorkomen.
In zijn beroepschrift voert de directeur aan dat de beklagcommissie zijn verklaring ter zitting onvolledig en onjuist heeft weergegeven. Daarnaast benadrukt de directeur dat de maatregel aan klager is opgelegd omdat klager suïcidaal was en is.
Uit de brief van de inrichtingspsycholoog aan de directeur d.d. 17 juni 2005 komt naar voren dat er op dat moment geen sprake was van acute suïcidialiteit, maar dat ernstig rekening moest worden gehouden met toenemende suïcidaliteit in de loop van de
rechtsgang met als conclusie dat er momenteel duidelijke gronden zijn om betrokkene op grond van suïcidaltiteit onder 24-uurs cameratoezicht te plaatsen. Zoals de beroepscommissie in haar beschikking in de zaak met kenmerk 05/2179/GA heeft overwogen,
rechtvaardigt een en ander het toepassen van cameratoezicht.
De beroepscommissie acht evenwel de in de beslissingen van 17 juni 2005 en 1 juli 2005 genoemde grond voor de afzondering bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onvoldoende zwaarwegend om de beslissingen te rechtvaardigen. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 6 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven