Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2179/GA, 6 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2179/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2005 van de beklagcommissie bij Paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn in de zaken 05/2156/GA en 05/2179/GA gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, en [...], unit-directeur van
Paviljoen IV-A Demersluis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
- de maatregel van plaatsing onder cameratoezicht voor de duur van 14 dagen, ingaande op 17 juni 2005 en eindigend op 1 juli 2005;
- de beslissing tot verlenging van het cameratoezicht voor de duur van 14 dagen ingaand op 1 juli 2005 en eindigend op 15 juli 2005;
- de beslissing tot verlenging van het cameratoezicht voor de duur van 14 dagen ingaand op 15 juli 2005 en eindigend op 29 juli 2005;
- de beslissing tot verlenging van het cameratoezicht voor de duur van 14 dagen ingaand op 29 juli 2005 en eindigend op 12 augustus 2005.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat om de uitleg van de criteria voor het toepassen van cameratoezicht. De directeur heeft op 23 juni 2005 aan de raadsman medegedeeld dat klager in afzondering was geplaatst in afwachting van een speciale camera uit Amerika ten behoeve van
gebruik
in zijn verblijfsruimte. Er was dus sprake van een praktische reden voor de afzondering, maar dat is geen criterium voor afzondering. Er was in Paviljoen IV-A Demersluis één verblijfsruimte met camera, maar die was al in gebruik. De afzondering was
niet
terecht. Uitzichtloosheid van de detentie kan geen reden voor cameratoezicht zijn.
Een van de criteria voor cameratoezicht is maatschappelijke onrust. De combinatie van ontvluchting uit een tbs-kliniek en het vervolgens plegen van een delict zorgt voor maatschappelijke onrust. Evenals suïcide. Er was echter onvoldoende duidelijkheid
over de suïcidialiteit van klager. De directie moest ervoor zorgen dat daar meer duidelijkheid over werd verkregen. Klager kende wel slechte momenten, maar was verder zeer bereid om mee te werken, bijvoorbeeld wat medicatie betreft. Hij was zelfs
bereid
zich te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (PBC). Klager voelt boosheid jegens Veldzicht, hetgeen duidt op een zekere gedrevenheid. Uit de brief van de psycholoog van 17 juni 2005 en uit de diverse omtrent klager uitgebrachte rapportages
blijkt
dat er geen sprake was van (acute) suïcidaliteit. Klager is net terug uit het PBC. Hij heeft daar gewoon gefunctioneerd en deelgenomen aan alle activiteiten. Hij heeft één op één-contacten gehad en heeft metalen bestek gebruikt. Hij heeft zich staande
gehouden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De verklaring van de directeur is door de beklagcommissie uit zijn verband gerukt. De beklagcommissie was stellig dat de reden voor oplegging van de ordemaatregel het wachten op de camera uit Amerika was. Echter, de reden voor oplegging van de
ordemaatregel was de mogelijkheid van suïcide door klager. Er werd gevreesd voor zijn eigen veiligheid. Er wordt gesteld dat er geen gronden voor suïcidialiteit waren, maar die waren er wel. De inrichtingspsycholoog gaf in eerdere rapportages gevaar
voor suïcide aan. Klager leed toentertijd onder de uitzichtloosheid van de detentie. Het PBC heeft een eigen verantwoordelijkheid en heeft een andere setting.

3. De beoordeling
Op 5 juli 2002 is de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen (hierna de Regeling) gewijzigd. Onder andere artikel 10b is toegevoegd. Dit artikel luidt thans:

Artikel 10b:
1. De directeur kan bepalen dat de gedetineerde, die in een individueel regime is geplaatst als bedoeld in artikel 22 van de wet (Pbw) of die in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, van de wet is
geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd:
a. indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting,
b. indien dit noodzakelijk is voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming,
c. indien dit noodzakelijk is in verband met de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde,
d. indien bij ontvluchting of schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou ontstaan of wanneer dit ernstige schade zou kunnen toebrengen aan de betrekking van Nederland met andere staten of met internationale
organisaties.

2. Indien cameraobservatie wordt toegepast op de grond van het eerste lid, onder c, wordt, alvorens de beslissing daartoe wordt genomen advies ten dien aanzien uitgebracht door een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit
advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
3. De cameraobservatie, bedoeld in het eerste lid, duurt ten hoogste twee weken. De directeur kan de cameraobservatie telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat.
4. De artikelen 57 en 58 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing. Van de beslissing tot cameraobservatie hetzij de verlenging daarvan, wordt de aan de inrichting verbonden commissie van toezicht en de inrichtingsarts terstond in kennis
gesteld.

Nu niet is gebleken dat klager conform artikel 57 van de Pbw is gehoord door de directeur alvorens de beslissing tot cameratoezicht en de verlengingsbeslissingen te nemen, zal de beroepscommissie het beroep op dit onderdeel gegrond verklaren. Nu de
rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, komt aan klager een tegemoetkoming toe van na te noemen bedrag.

Paviljoen IV-A Demersluis is een huis van bewaring met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

Klager wordt er van verdacht in de periode dat hij was ontvlucht uit de tbs-kliniek een zeer ernstig delict te hebben gepleegd dat grote maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt.
De inrichtingspsycholoog, die klager diverse malen in juni, juli en augustus 2005 heeft gesproken, heeft in zijn brief aan de directeur van 17 juni 2005 geschreven dat er op dat moment geen sprake was van acute suïcidialiteit, maar dat ernstig rekening
moest worden gehouden met toenemende suïcidaliteit in de loop van de rechtsgang met als conclusie dat er momenteel duidelijke gronden zijn om de betrokkene op grond van suïcide onder 24-uurs cameratoezicht te houden.

De beroepscommissie komt, de vorenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat de beslissing van de directeur om klager onder cameratoezicht te plaatsen en te beslissen tot verlenging daarvan niet als
onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve op deze onderdelen ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft de niet-naleving van artikel 57 van de Pbw gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 6 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven