Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0079/GV, 2 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/79/GV

betreft: [klager] datum: 2 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 januari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking dan wel incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers vader is ernstig ziek en kan hem niet komen bezoeken. Klager erkent in de fout te zijn gegaan
tijdens zijn detentie maar dat wil volgens hem niet zeggen dat hij extreem gevaarlijk zou zijn. Klager heeft inmiddels zijn gevangenisstraf uitgezeten. Omdat het Centraal Justitieel Incassobureau niet wil ingaan op voorstellen voor een redelijke
afbetalingsregeling, moet klager nu nog één jaar zitten zonder mogelijkheid van v.i. Ook klagers gezin heeft hier zwaar van te lijden. Klagers eerste verzoek voor algemeen verlof is inmiddels afgewezen. Hij heeft al een tweede verzoek ingediend voor 27
januari 2006, de verjaardag van zijn zoon. Klager is bang dat ook dit verzoek weer wordt afgewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is ingediend teneinde klager in de gelegenheid te stellen zijn zwaar invalide vader te kunnen bezoeken. Strafonderbreking wordt verleend indien er sprake is van een actuele en bijzondere (vaak) onverwachte gebeurtenis,
die het noodzakelijk maakt dat de detentie enige tijd wordt onderbroken. Daar is in het geval van klager geen sprake van. Het verzoek om strafonderbreking is daarom afgewezen. Voorzover het verzoek van klager moet worden verstaan als een verzoek om
incidenteel verlof zonder begeleiding, acht de Minister een dergelijk verlof niet aan de orde. Verzoeker heeft in de laatste fase van zijn vorige detentie een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij andermaal veroordeeld is. Momenteel verblijft hij
in detentie teneinde de betaling van een schadevergoedingsverplichting af te dwingen. Indien hij het gevorderde bedrag zou betalen, is hij direct in de gelegenheid om zijn vader te bezoeken. Op zich bestaat voor klager de mogelijkheid van begeleid
bezoek, hetgeen dan onder begeleiding van medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning zou moeten geschieden en waarbij instemming van het Openbaar Ministerie een vereiste is. Het verzoek om incidenteel verlof is afgewezen omdat de Minister
onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft desgevraagd aangegeven geen vertrouwen te hebben in een goed verloop van een verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een subsidiaire hechtenis van één jaar terzake van het niet voldoen of bieden van verhaal van een hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: De Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. Nu klager de strafonderbreking heeft aangevraagd met het doel om zijn (gehandicapte) vader te bezoeken, welk bezoek ook kan plaatsvinden in het kader van incidenteel verlof, heeft de Minister het verzoek om strafonderbreking
op goede gronden kunnen afwijzen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Klager voldoet in beginsel aan de eisen voor incidenteel verlof, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 21 en 22 van de Regeling. Namens de minister is aangegeven dat een vertrouwen in een goed verloop van het verlof ontbreekt omdat klager nog tijdens
een eerdere detentie opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor hij ook is veroordeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling,
evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ook dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie geeft klager nog in overweging om bij een eventuele nieuwe aanvraag voor incidenteel verlof aan te geven dat hij – uiteraard slechts voorzover hij daarmee kan instemmen – geen bezwaar heeft tegen een verlof onder begeleiding.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 februari 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven