Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2601/GA, 31 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Uitspraak

nummer: 05/2601/GA

betreft: [klager] datum: 31 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 september 2005 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager vrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het op 28 april 2005 vervallen van het dagprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt
– zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is van mening dat de beklagcommissie te lang heeft gedaan over de behandeling van zijn klacht. Hoewel klager bekend is met het standpunt van de beroepscommissie in dezen, is hij van mening dat hier niet meer gesproken kan worden van een
redelijke
termijn.
De directeur heeft op 28 april 2005 het dagprogramma voor klagers verblijfafdeling laten vervallen. Klager is van mening dat dat vervallen niet is gestoeld op een wettelijke bevoegdheid van de directeur. Voorzover de directeur dat vervallen van het
dagprogramma stoelt op zijn bevoegdheid om een verblijfsruimte van een gedetineerde te onderzoeken (op basis van artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw) dan ontbreekt de daarvoor benodigde beslissing terwijl klager daar ook niet over gehoord is.
Indien de beslissing is gebaseerd op de beslissing om het dagprogramma op 27 april 2005 aan te passen dan is de directeur verder gegaan dan die beslissing reikt. Klager kan zich niet vinden in de stelling van de directeur dat hier sprake is geweest van
een algemene ordemaatregel. Klager is van mening dat hem, terzake van het door hem ondervonden ongemak, een financiële tegemoetkoming moet worden toegekend. Klager denkt daarbij aan een bedrag van € 15,-. Dit bedrag zal voor de directeur een
waarschuwing zijn omdat hij dan, in voorkomende gevallen, het risico loopt dat hij aan alle in de inrichting verblijvende gedetineerden een dergelijk bedrag zal moeten uitkeren.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Voorzover klager heeft bedoeld dat zijn beroep gegrond moet worden verklaard omdat de beklagcommissie niet binnen de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw, gestelde termijn op de klacht heeft beslist, overweegt de beroepscommissie dat aan de
overschrijding van die termijn door de wetgever geen gevolgen zijn verbonden en er mitsdien ook geen aanleiding bestaat om het beroep om die reden gegrond te verklaren.
Hoewel door de directeur tegenover de beklagcommissie is aangevoerd dat het vervallen van het dagprogramma een ordemaatregel is geweest, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur daarmee niet heeft gedoeld op een ordemaatregel als omschreven
in artikel 23, 24 en 25 van de Pbw, maar meer in zijn algemeenheid heeft bedoeld aan te geven dat het in het kader van het handhaven van de orde noodzakelijk was dat de gedetineerden – in afwachting van het verloop van een grootscheeps onderzoek van
alle verblijfsruimten – in hun verblijfsruimten verbleven, waarvoor het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de Pbw, een grondslag biedt. Hetgeen door klager is aangevoerd met betrekking tot het niet voldoen aan de - voor een beslissing als bedoeld in
artikel 23 van de Pbw – geldende wettelijke vereisten is daarom hier niet van toepassing, terwijl in het kader van de toepassing van artikel 5, derde lid, van de Pbw geen formaliteiten zijn voorgeschreven.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en voorzover één en ander is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven