Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2350/TA, 16 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2350/TA

betreft: [klager] datum: 16 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. van Asperen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 september 2005 van de beklagcommissie bij de tbs-kliniek Flevo Future, locatie Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord, [...], juridisch medewerker bij de locatie Utrecht.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Zijn raadsman mr. R. van Asperen heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager geen bezoek van zijn vriendin toe te staan met ingang van 12 maart 2004.

De beklagcommissie heeft het beklag voorzover dit de weigering voor de duur van het onderzoek naar de geldigheid van het paspoort van klagers vriendin betreft ongegrond verklaard en het beklag voorzover dit de weigering van het bezoek betreft nadat was
vast komen staan dat het paspoort geldig was gegrond verklaard en terzake een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er kon geen twijfel over het paspoort van klagers vriendin bestaan. Blijkbaar lag er een andere reden ten grondslag aan de weigering om haar toe te
laten. Het paspoort is namelijk niet ingenomen voor onderzoek. Er is slechts een kopie van gemaakt. Dat duidt niet op enig onderzoek naar de echtheid van het paspoort. Uit de gevoerde correspondentie blijkt dat men twijfelde aan de verblijfsstatus van
de vriendin, maar dit is zoals de beklagcommissie terecht stelt geen grond voor weigering. Het nader onderzoek richtte zich dan ook uitsluitend op de verblijfsstatus. Derhalve is er sprake geweest van détournement de pouvoir. Stel dat het noodzakelijk
was geweest om de echtheid van het paspoort te onderzoeken dan nog had de vriendin in de gelegenheid moeten worden gesteld om haar partner te bezoeken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. In de reactie op het beroepschrift wordt gesteld dat
de beveiliging op 12 maart 2004 vond dat er onduidelijkheid bestond of het paspoort van de vriendin een geldig legitimatiebewijs was. Daarover kan geen twijfel bestaan. Een paspoort is een geldig legitimatiebewijs. Als er aanwijzingen waren gevonden om
de echtheid van het paspoort te betwijfelen dan zou al lang kenbaar moeten zijn geweest op grond waarvan men daaraan twijfelde, doch dat is niet voren gebracht. De werkelijke reden voor twijfel was de verblijfstitel.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 12 maart 2004 is besloten om de toelating van klagers vriendin te weigeren in verband met onduidelijkheden aangaande haar
paspoort. Zij was eerder bij klager op bezoek geweest maar op 12 maart 2004 is verder gekeken naar haar legitimatiebewijs. De beveiliging vond het op dat moment onduidelijk of haar paspoort een geldig legitimatiebewijs was. In overleg met het
afdelingshoofd is besloten om haar op dat moment niet binnen te laten zolang de onduidelijkheid zou blijven bestaan. Zij was in het bezit van een Hongaars paspoort. Er zat echter geen stempel of iets anders in het paspoort, waaruit kon blijken dat zij
op een geldige verblijfstitel in Nederland was. De onduidelijkheid was derhalve tweeërlei. De kliniek heeft van de advocaat van de vriendin een verklaring van de ambassade ontvangen, waaruit bleek dat het een geldig Hongaars paspoort betrof. Deze
verklaring wordt aan de beroepscommissie overgelegd. Het contact met de ambassade is gelegd via de advocaat. De kliniek vond het noodzakelijk dat ook de verblijfstitel van de vriendin werd onderzocht. Op 6 april 2004 is overleg gevoerd met het
Ministerie van Justitie en de uitkomst van het gesprek was dat de kliniek slechts gehouden is aan een toetsing van een geldig legitimatiebewijs zonder van doen te hebben met de eventuele illegaliteit van de betrokkene. De beslissing om de vriendin niet
toe te laten, is niet op onjuiste gronden genomen. Op het moment dat er twijfel is over de deugdelijkheid van een identiteitsbewijs mag in het belang van de orde en de veiligheid het bezoek worden geweigerd. Preventief mag die beslissing worden
genomen.
Bij onduidelijkheid omtrent de geldigheid van het legitimatiebewijs, op welke grond dan ook, is de kliniek genoodzaakt om het bezoek te weigeren. In dit geval zat de onduidelijkheid in de onleesbare stempels. Het bezoek is ook op de hoogte van deze
regel. Gerefereerd wordt aan het oordeel van de beklagcommissie dat het bezoek niet geweigerd mocht worden in verband met het onderzoek naar de geldigheid van de verblijfstitel. Het bezoek van klagers vriendin is geweigerd in de periode van 12 maart
2004 tot 6 april 2004. De tegemoetkoming heeft niet als doel een tbs-gestelde volledig schadeloos te stellen. Voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming wordt gerefereerd aan het oordeel van de beroepscommissie.

3. De beoordeling
Uit artikel 37, derde lid, Bvt volgt dat het hoofd van de inrichting de toelating tot de verpleegde van bezoek van een bepaalde persoon telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan weigeren, indien dit noodzakelijk is in verband met een
belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt.
Het bezoek van klagers vriendin is geweigerd omdat er twijfel was omtrent de deugdelijkheid van haar identiteitsbewijs. Door de inrichting is niet aangegeven waaruit die twijfel feitelijk bestond. Vervolgens heeft de inrichting ook geen nader onderzoek
ingesteld naar het identiteitsbewijs. Dit is door de raadsman geïnitieerd. Nu niet is gebleken dat de weigering om klagers vriendin als bezoeker toe te laten tot de inrichting enig verband hield met een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt,
zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de beklagcommissie vernietigen en het beklag op dit punt gegrond verklaren. Als gevolg van de bestreden beslissing heeft klager gedurende drie weken geen bezoek van zijn vriendin
ontvangen.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de inrichting heeft gesteld zich voor wat betreft een eventuele tegemoetkoming zich te refereren aan het oordeel van de
beroepscommissie. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op
€ 75,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart ook dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 75,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en prof. dr. F.A.M. Kortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven