Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2474/GM, 5 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2474/GM

betreft: [klager] datum: 5 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 oktober 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Rijnmond heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 augustus 2005, betreft het onjuist behandelen van klagers aandoening.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft last van een (huid)aandoening. Nooit is bewezen dat klager last heeft van steenpuisten. Voorafgaand aan zijn detentie, die aanving in mei 2005, heeft hij nooit last gehad van die aandoening.
Toen klager last kreeg van die aandoening, is er eigenlijk geen nader onderzoek gedaan. Hem zijn het gebruik van betadinegazen en antibiotica voorgeschreven. Klager slikt ook nu nog dagelijks antibiotica. Klagers bloed is onderzocht maar dat leverde
niets op. Hij heeft ook om verwijzing naar een specialist verzocht. Dat verzoek is afgewezen omdat de arts dit niet nodig vond. Klager is niet tevreden over de inrichtingsarts en wil graag iemand over zijn aandoening spreken, die verstand van zaken
heeft. Klager heeft meerdere keren om een gesprek met een specialist of chirurg verzocht. Een dergelijk gesprek heeft hij nooit gevoerd noch heeft hij een verwijzing gekregen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager is sinds lange tijd bekend met de aandoening folliculitis. Hiervoor zijn hem meerdere malen antibiotica
voorgeschreven en tevens heeft hij diverse malen hygiëneadviezen gehad. Klager slaat die adviezen in de wind. Klager wil naar het ziekenhuis voor een operatieve ingreep van zijn aandoening. Hem is uitgelegd dat dit, gelet op het massale karakter van de
folliculitis, niet mogelijk is. Op 22 augustus 2005 is klager op het verpleegkundig spreekuur geweest en wenste per direct de arts te spreken, hetgeen toen niet mogelijk was. Hem is toen aangeboden hem op de lijst voor het spreekuur van de arts te
plaatsen. Klager weigerde dit en eiste dat de verpleegkundige hem medicatie zou geven en een ziekenhuisopname zou regelen. Aan klager is te kennen gegeven dat hij dit op het spreekuur met de arts diende te bespreken. Hierop is klager boos weggelopen.
Diezelfde dag werd klager ziekgemeld, omdat hij een grote wond in zijn oksel zou hebben. Bij navraag bleek dat het één van de follikels was die hij al sinds langere tijd (met betadinegazen) zelf verzorgt. Omdat het hier een reeds bekende klacht betrof,
waarmee klager op zich normaal kan functioneren, was er sprake van een onterechte ziekmelding, temeer daar de verpleegkundige op zich al op de hoogte was van de situatie. Op 23 augustus heeft klager zich andermaal onterecht ziek gemeld met dezelfde
klacht. Door de medische dienst wordt aan klager alle nodige zorg besteed, klager heeft echter een ander idee over zijn behandeling, te weten chirurgische verwijdering van alle ontstoken follikels.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat klager reeds langere tijd lijdt aan een huidaandoening. Hiervoor is door de inrichtingsarts een behandeling voorgeschreven met betadinepleisters en zijn aan klager antibiotica verstrekt. Blijkens de
door
de inrichtingsarts verstrekte gegevens en hetgeen door klager naar voren is gebracht, is aannemelijk dat de voor de aandoening gebruikte behandeling deze kennelijk niet heeft kunnen genezen. Om die reden had het voor de hand gelegen indien klager op
enig moment naar een dermatoloog/chirurg was verwezen. Op grond van diens bevindingen had de aandoening mogelijk meer effectief kunnen worden behandeld. Nu een dergelijke verwijzing niet heeft plaats gevonden en, nu het medisch dossier van klager door
de inrichtingsarts niet is overgelegd, ook niet kan worden vastgesteld of de inrichtingsarts adequaat onderzoek heeft verricht, moet de behandeling van klagers aandoening als onvolledig en onvoldoende worden gekwalificeerd. Dit maakt dat, één en ander
in samenhang en onderling verband bezien, het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager dient deswege een tegemoetkoming te worden toegekend. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Rijnmond toekomende tegemoetkoming op € 15,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode - Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven