nummer: 05/3088/GV
betreft: [klager] datum: 9 januari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 december 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Ten onrechte is overwogen dat een en ander geen uitstel duldt. In het businessplan is duidelijk
omschreven dat het product in kwestie reeds op 12 oktober 2005 gelanceerd is. Daarop is reeds gereageerd door diverse potentiële klanten na de publiciteit die daaraan gegeven is. Wanneer geen gevolg wordt gegeven aan de reacties dan is het plan ten
dode
opgeschreven. De betrokken bedrijven zijn namelijk geïnformeerd dat het product per 1 januari 2006 operationeel zal zijn. Als dit niet het geval is dan vervalt de geloofwaardigheid en het vertrouwen in dit product. De concurrentie wordt dan de
mogelijkheid geboden om een alternatief aan te bieden waardoor een herstart nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt. Het spreekt voor zich dat er niemand op dit moment nog in dienst is nu het een startende onderneming is en al de activiteiten van klager
moeten komen. Wanneer klager, die 58 jaar oud is, op 8 maart 2006 in vrijheid wordt gesteld is het te laat om nog voort te gaan en zal de reden van bestaan voor klager en zijn gezin, dat van hem afhankelijk is, verloren zijn. Oorspronkelijk is klager
een werkstraf opgelegd, die hij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden niet uit heeft kunnen voeren vanwege verblijf in het buitenland. Overigens heeft klager het juiste adres doorgegeven aan de reclassering. Het kan toch niet de bedoeling
zijn dat de straf klager berooft van zijn middel van bestaan, terwijl dit eenvoudig kan worden voorkomen met een tijdelijke strafonderbreking.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee maanden in verband met zakelijke belangen. De aanvraag is afgewezen op grond van het feit dat uit de stukken onvoldoende blijkt dat een en ander geen uitstel duldt. Ook blijkt niet dat
klager in persoon bij bepaalde zaken aanwezig dient te zijn. Voorts blijkt uit de stukken niet welke zaken klager dient te regelen en waarop de termijn van twee maanden gebaseerd is. Klager is op 8 december 2005 geselecteerd voor de gevangenis
Maashegge, een beperkt beveiligde inrichting. Vanuit deze setting zijn er voldoende mogelijkheden om zaken te regelen. Dat een en ander niet optimaal zal verlopen, is inherent aan de detentie.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf maanden, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 maart 2006.
Aansluitend
dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 140 dagen te ondergaan.
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan
met
een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient in dit verband (onder meer) aan te tonen dat
zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. De beroepscommissie overweegt dat klager rekening heeft kunnen houden met de niet te verwaarlozen kans dat hij nog een gevangenisstraf diende te ondergaan. Hij heeft daarop kunnen anticiperen. Niet
aannemelijk is geworden dat thans sprake is van een dringende omstandigheid van zakelijke aard als bedoeld in artikel 38 van de Regeling, waarvoor klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Niet valt in te zien waarom klager, die sinds 13
december 2005 in een beperkt beveiligde inrichting verblijft waar hem maandelijks regimair verlof wordt verleend, een en ander niet vanuit de inrichting of gedurende zijn regimair verlof zou kunnen regelen. Derhalve kan de beslissing van de Minister
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 januari 2006
secretaris voorzitter