Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3020/GV, 6 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3020/GV

betreft: [klager] datum: 6 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van M.J. van Helmond, verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 december 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het verlof is afgewezen in verband met klagers verlofadres terwijl het b.s.d. hem vier weken geleden
heeft gezegd dat ze alles binnen hadden en alles zouden doorsturen. Als het b.s.d. zou hebben aangegeven dat zij niets van het verlofadres hadden gehoord, zou klager een nieuw formulier hebben ingevuld.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het algemeen verlof is niet verleend in verband met het ontbreken van een verlofadres, hetgeen een vereiste is om met verlof te kunnen gaan. Klager heeft wel een verlofadres opgegeven en het b.s.d. heeft dit adres aangeschreven, maar heeft nooit een
reactie ontvangen. Het is niet aan het b.s.d. om daar dan vervolgens voortdurend achteraan te zitten. Wel hebben ze klager hiervan op de hoogte gesteld en hij had zelf actie kunnen ondernemen teneinde te bewerkstelligen dat er alsnog gereageerd zou
worden. Dit is echter niet gebeurd. Zoals klager de gang van zaken beschrijft in zijn beroepsschrift wordt niet door het b.s.d. herkend. Wanneer klager er alsnog in slaagt om het opgegeven verlofadres te laten reageren in de zin van dat hij welkom is
dan wel dat hij een ander verlofadres opgeeft waar hij welkom is, dan kan het b.s.d. alsnog een advies indienen omtrent het verlenen van een algemeen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van 22 maanden en 18 maanden met aftrek, wegens opzetheling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 maart 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 122 dagen te
ondergaan in verband met een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het door klager opgegeven verlofadres is door het b.s.d. aangeschreven met de vraag of toegestaan wordt dat klager aldaar zijn verlof doorbrengt. Hierop is geen reactie ontvangen. Daarbij komt dat klager zich van 17 november 2004 tot 2 juli 2005 heeft
onttrokken aan detentie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven