Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2751/GV, 29 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2751/GV

betreft: [klager] datum: 29 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 november 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager ziet wel aanleiding om het verzoek toe te wijzen in verband met het overlijden van zijn moeder.
Het gaat om een stuk verwerking van een groot verlies in het samenzijn van vader, zus, zwager en broertje. Klager begrijpt niet dat het verzoek is afgewezen. De officier van justitie heeft toegezegd dat hij toestemming zou verlenen voor een dergelijk
verzoek net als de politie Delft. Klager heeft gevraagd om verlof voor een periode van circa 48-72 uur.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor een langere periode om zijn zaken thuis in orde te krijgen. Vanwege het overlijden van zijn moeder wil klager een en ander regelen met het gezin. Hij wil samen met zijn familie naar het kerkhof, een
beslissing nemen over de urn en de as uitstrooien.
Deze redenen vallen niet binnen de criteria voor toekenning incidenteel verlof als genoemd in de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Een periode van 48 tot 72 uur verlof wordt niet toegestaan in de Regeling.
Slechts, indien de reistijd het niet toelaat, eindigt het incidenteel verlof in ieder geval de daarop volgende dag en dat is altijd minder dan 48 uur.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft, gelet op het feit dat klager zich in 2002 heeft onttrokken aan detentie, onvoldoende vertrouwen in het verloop van verlof. Gelet op klagers recidive, het feit dat klager nog preventief gehecht is en er
weinig bekend is over het delict en de reden voor de verlofaanvraag, is positief noch negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening voor de duur van 72 uur, ook niet als het onbegeleid plaatsvindt.

3. De beoordeling
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht voor de duur van 48 tot 72 uur.
Uit artikel 21, vierde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna te noemen de Regeling, volgt dat het incidenteel verlof eindigt op de dag waarop het is aangevangen. Indien de benodigde reistijd dat niet toelaat, eindigt het
incidenteel verlof in ieder geval de daarop volgende dag. Een incidenteel verlof kan derhalve geen periode van 48 tot 72 uur omvatten.
Voorzover klager heeft bedoeld om een verzoek om strafonderbreking te doen, overweegt de beroepscommissie dat op grond van artikel 34 van de Regeling strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke
sfeer
dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager heeft om verlof verzocht om met zijn familie naar het kerkhof te gaan, een beslissing te nemen over de urn van zijn moeder en haar as uit te strooien. De beroepscommissie is van
oordeel
dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Ook is niet gebleken dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk zou zijn.
Daarbij komt dat klager, die preventief gehecht is, zich tweemaal eerder heeft onttrokken aan detentie.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven