Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2068/GA, 28 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2068/GA

betreft: [klager] datum: 28 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur bij de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 19 augustus 2005 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 november 2005, gehouden in de penitentiare inrichtingen Amsterdam, is gehoord de directeur bij de gevangenis De IJssel.
Klager heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vijf dagen en in het bijzonder de lange periode tussen het aanzeggen van het rapport en het opleggen van de straf.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op vrijdag 4 maart 2005 was een rapport opgemaakt vanwege een positieve urinecontrole van klager. De directeur had informatie gekregen dat het afdelingshoofd van de afdeling G, waar klager verbleef, afspraken met klager zou hebben gemaakt over een
afbouwtraject. De directeur wilde, alvorens het rapport af te handelen, uit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming eerst met het betreffende afdelingshoofd overleggen. Aangezien het afdelingshoofd niet aanwezig was, heeft de directeur een
personeelslid gevraagd om klager te berichten dat de afhandeling van het rapport pas op maandag 7 maart 2005 zou plaatsvinden. Het afdelingshoofd van afdeling H had echter al aan klager medegedeeld dat de directeur die middag met hem zou spreken. Later
in de middag van 4 maart 2005 is aan klager bericht dat afhandeling van het rapport op 7 maart 2005 zou plaatsvinden Het betreffende personeelslid heeft vervolgens de directeur geinformeerd dat klager op de hoogte was gesteld. De directeur heeft
gesteld
dat klager niet in zijn belangen is geschaad, nu hij pas op maandag, nadat de directeur met het afdelingshoofd van afdeling G had gesproken, zijn beslissing aan klager heeft medegedeeld.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Artikel 50, tweede lid , Pbw schrijft voor dat de directeur zo spoedig mogelijk beslist over het opleggen van een disciplinaire straf nadat hem verslag is gedaan over betrokkenheid van een gedetineerde bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of
de
veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur op vrijdag 4 maart 2005 op de hoogte was van de uitslag van de urinecontrole van klager. Nu de directeur – uit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming – eerst met het betreffende afdelingshoofd,
die
die dag niet aanwezig was, wilde overleggen of klager in een afbouwtraject zat en voldoende aannemelijk is dat klager op 4 maart 2005 op de hoogte is gesteld dat de afhandeling van het rapport op 7 maart 2005 zou plaatsvinden, is de beroepscommissie
van
oordeel dat het voorschrift van artikel 50, tweede lid, Pbw niet is geschonden. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 28 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven