Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2931/GV, 23 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2931/GV

betreft: [klager] datum: 23 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 december 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
Hem is eerder incidenteel verlof verleend op basis van dezelfde argumenten als klager nu ter ondersteuning van zijn verzoek om strafonderbreking heeft aangevoerd. Klager vraagt thans om strafonderbreking voor een periode van vier weken, maar gaat ook
akkoord met een periode van 23 december 2005 tot en met 2 januari 2006. Hij wil zijn zoon bezoeken, omdat zijn ex-echtgenote, moeder van zijn zoon, hem niet naar de inrichting wil laten gaan voor een bezoek.
Het is in het belang van klagers zoon dat klager regelmatig, dan wel voor een langere periode, bij zijn zoon kan zijn.
Voorts blijkt uit het onderliggende verzoek tot strafonderbreking dat klager de periode van strafonderbreking wil gebruiken teneinde enkele zakelijke kwesties af te handelen en hij zijn huidige vriendin wil ondersteunen nu het met haar vaders
gezondheid
niet goed gaat. Met zijn eigen (psychische) gesteldheid zou het ook niet goed gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De door klager geschetste situatie rondom zijn zoon, hoe vervelend ook, is niet van dien aard dat hem deswege strafonderbreking kan worden verleend ingevolge de artikelen 23 en 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling).
In de toelichting naar aanleiding van het ingestelde beroep is daaraan nog het volgende toegevoegd. In de beschreven situatie omtrent klagers zoon is geen sprake van een in ernstige psychische nood verkerend kind, doch enkel van een kind dat psychische
problemen ondervindt als gevolg van de detentiesituatie van zijn vader en het feit dat hij hem in de inrichting niet mag bezoeken. Klager heeft niet aangetoond dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is teneinde zijn lopende zakelijke
aangelegenheden af te handelen. Omtrent de medische situatie van de vader van klagers nieuwe vriendin wordt opgemerkt dat deze man niet als schoonvader van klager kan worden aangemerkt en ook overigens de medische gesteldheid niet met stukken is
onderbouwd. Wat klagers eigen psychische gesteldheid, die aan voortzetting van klagers detentie in de weg zou staan, betreft wordt opgemerkt dat hieromtrent een bevestiging van de inrichtingsarts ontbreekt.

De directeur van de locatie Dordtse Poorten heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking omdat hij de motieven vaag vindt en klager overigens binnen zijn detentiefasering die binnen afzienbare tijd aangevraagd kan worden,
zijn situatie het hoofd kan bieden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Aansluitend dient hij 20 dagen vervangende hechtenis taakstraf te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 november
2007. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis van 35 dagen te ondergaan.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden
verleend voor een bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerend kind. De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken valt af te leiden dat klagers zoon problemen heeft met de detentiesituatie van klager, maar van een noodzaak als bedoeld in de
Regeling tot het verlenen van strafonderbreking is niet gebleken. Klager heeft in zijn verzoek voorts nog aangegeven dat hij de periode van strafonderbreking wil benutten teneinde enkele zakelijke kwesties af te handelen. Tot slot verzocht hij om
strafonderbreking teneinde de kerstdagen bij zijn nieuwe vriendin door te brengen, van wie de vader ernstig ziek is. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van
zakelijke aard. De gedetineerde dient in dit verband (onder meer) aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Uit hetgeen door klager naar voren is gebracht, is niet aannemelijk geworden dat thans sprake is van een dringende
omstandigheid van zakelijke aard als bedoeld in artikel 38 van de Regeling, waarvoor klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Niet valt in te zien waarom klager één en ander niet uit de inrichting van verblijf zou kunnen (doen) regelen.
Ten aanzien van de medische gesteldheid van de vader van klagers nieuwe vriendin wordt overwogen dat, nog daargelaten het antwoord op de vraag of klager en zijn huidige vriendin als levenspartners in de zin van de Regeling kunnen worden aangemerkt,
reeds gegeven de omstandigheid dat klager omtrent de ziekte geen medische stukken heeft overgelegd, dit onderdeel evenmin doel treft. Dit geldt eveneens ten aanzien van klagers eigen psychische gesteldheid die aan voortzetting van klagers detentie in
de
weg zou staan. Dit argument heeft hij evenmin met medische stukken onderbouwd. De beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Her beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven