Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2027/GA en 05/2069/GA, 19 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2027/GA en 05/2069/GA

betreft: [klager] datum: 19 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Utrecht te Nieuwegein,

en van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

beide gericht tegen een uitspraak van 15 augustus 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij voormeld h.v.b.,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.P.F. Hoens, en [...], unit-directeur bij het h.v.b. Nieuwegein.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, zonder daarbij een tegemoetkoming toe te kennen, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De unit-directeur heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin klager verkeerde. Om principiële redenen heeft hij niettemin beroep ingesteld. De unit-directeur was niet bekend met de reden waarom klagers vriendin niet bij klager op bezoek was
gekomen.
Was hij dat wel geweest, dan zou hij dit argument destijds niet naar voren hebben gebracht.
Klagers verzoek werd afgewezen, omdat naar zijn oordeel geen sprake was van een aantoonbare levenspartner in de zin van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Voor de inrichting is sprake van een levenspartner wanneer dit wordt aangetoond
door middel van een trouwakte, een samenlevingscontract of het gemeenschappelijk ingeschreven staan op één adres. Op zich zijn er wel andere mogelijkheden denkbaar om aan te nemen dat sprake is van een levenspartner, maar er is in het belang van de
duidelijkheid gekozen voor een formele benadering. Om die reden houdt de inrichting het op de drie genoemde mogelijkheden.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is juist dat klager niet bij zijn vriendin stond ingeschreven. Het pand waar klager stond ingeschreven lag op zeer korte afstand van de woning van zijn vriendin. De percelen grenzen min of meer aan elkaar. De laatste maanden voor de aanvang van
klagers detentie waren in zijn eigen pand gas en licht afgesloten. Hij verbleef al die tijd bij zijn vriendin. Het is er echter niet van gekomen dat klager zich op het adres van zijn vriendin heeft laten inschrijven bij de gemeentelijke
bevolkingsadministratie (GBA). Zijn huidige GBA-adres is het adres van de inrichting waar hij nu verblijft. Klager en zijn vriendin zijn met elkaar verloofd op de sterfdag van André Hazes. Hij heeft een ring laten tatoeëren op zijn ringvinger, omdat
hij
van zijn werkgever geen echte ring mocht dragen.
Het is juist dat zijn vriendin hem lang niet heeft kunnen bezoeken. Dat hing samen met het feit dat hun auto in beslag was genomen. Vanaf het moment dat zij de auto weer terug had, is zij wekelijks op bezoek gekomen. In de gevangenis-unit van de
locatie
De Dordtse Poorten, waar klager thans verblijft, staat zijn vriendin geregistreerd als een zogenoemde BZT-partner. Zij stond overigens al als zodanig in de computer van De Dordtse Poorten vermeld als gevolg van een eerdere detentie van klager. Dit
toont
eens te meer aan dat zijn vriendin wel degelijk zijn levenspartner is.
Klager miste een stukje menselijkheid in het h.v.b. Utrecht. In De Dordtse Poorten is een miskraam en alle ellende die daaruit kan voortvloeien, zo heeft klager begrepen, in beginsel wel voldoende om in aanmerking te komen voor verlof. In het h.v.b.
Utrecht echter niet. Inmiddels is klagers vriendin volledig ingestort. Zij krijgt medicatie, die steeds moet worden verhoogd, en zij is weer aan de drank geraakt. Onlangs is zij door een oom gebracht voor een extra bezoek. Dit bezoek toonde eens te
meer
het belang aan van een verlof voor klager. De directeur heeft echter aangegeven eerst een beslissing te nemen nadat de beroepscommissie in de onderhavige procedure uitspraak heeft gedaan.

Klagers raadsman heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
Klager staat volledig achter de beslissing van de beklagcommissie, voorzover deze beslissing strekt tot het gegrondverklaren van klagers beklag. De opdracht van de beklagcommissie aan de directeur van het h.v.b. Utrecht om een nieuwe beslissing te
nemen
op klagers verlofaanvraag snijdt echter geen hout. De beklagcommissie had een zelfstandige beslissing kunnen nemen en haar beslissing in de plaats kunnen stellen van die van de directeur. Bovendien is onduidelijk waarom de beklagcommissie geen
tegemoetkoming heeft toegekend. Klager is gedupeerd door het niet toestaan van het gevraagde verlof. Daarom wordt een (financiële) compensatie op zijn plaats geacht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep van de directeur overweegt de beroepscommissie als volgt.
De directeur heeft aangegeven dat naar zijn oordeel slechts sprake is van een levenspartner als bedoeld in zin van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wanneer dit wordt aangetoond door
a) een trouwakte;
b) een samenlevingscontract of
c) een gemeenschappelijke inschrijving op één adres.
De beroepscommissie is van oordeel dat deze interpretatie te eng is. Ook in andere omstandigheden kan worden aangenomen dat sprake is van een levenspartner in de zin van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. In het normale spraakgebruik is
een levenspartner iemand met wie men het leven deelt. Bij huwelijk en samenlevingscontract is in ieder geval sprake van levenspartners. Aanwijzingen dat een partner aangemerkt kan worden als een levenspartner en dus als iemand met wie het leven gedeeld
wordt, zijn voorts onder meer gelegen in gezamenlijke huisvesting en huishouding.

In het onderhavige geval heeft klager om incidenteel verlof verzocht, omdat hij zijn vriendin, die een miskraam heeft gehad, wilde bijstaan. In de loop van de procedure heeft hij stukken overgelegd die zouden moeten aantonen dat hij en zijn vriendin
een
duurzaam samenlevingsverband hebben en dus als levenspartners in de zin van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kunnen worden aangemerkt. In dit verband wordt gewezen op een brief van de politie te Sliedrecht van 7 juli 2005, waaruit
blijkt
dat klager en zijn vriendin sinds februari 2003 samenwonen en op een brief van de aan de inrichting verbonden dominee van 12 juli 2005, waarin wordt gesteld dat klager en zijn vriendin al jaren samenwonen en samen voor haar zoontje zorgen.

Gelet op hetgeen in de eerste alinea van de beoordeling is overwogen in combinatie met de door klager naar voren gebrachte omstandigheden, is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van een zorgvuldige beslissing wanneer de afwijzende
beslissing, zoals in dit geval, uitsluitend is gebaseerd op het gegeven dat niet is voldaan aan één van de drie door de directeur genoemde criteria om als levenspartner te kunnen worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond
worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van het beroep van klager overweegt de beroepscommissie als volgt.
Voorzover het beroep moet worden verstaan als te zijn gericht tegen de opdracht van de beklagcommissie aan de directeur om een nieuwe beslissing te nemen, zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat hiertegen geen beroep openstaat.

Voorzover het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep, voorzover dat is gericht tegen de opdracht aan de directeur om een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, voorzover dat is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming, gegrond en kent lager een tegemoetkoming toe van
€ 15,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 19 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven