Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1906/TA, 8 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1906/TA

betreft: [klager] datum: 8 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 25 juli 2005 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofd behandeling, en [...], waarnemend hoofd behandelingsrapportage, gehoord. Klager
heeft schriftelijk laten weten af te zien om ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet aangeboden krijgen van fysiotherapie.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De feitelijke situatie is anders dan waar de beklagcommissie van is uitgegaan. Tijdens de zitting van de beklagcommissie was de
inrichting ten onrechte in de veronderstelling dat de feiten helder waren. Na de zitting van de beklagcommissie is één en ander nader uitgezocht. Op 29 januari 2005 is klager geplaatst in de gesloten setting van De Kijvelanden. Nadat klager had
aangegeven dat hij klachten had aan zijn schouder, heeft de aan de inrichting verbonden arts hem onderzocht. De arts heeft op 9 maart 2005 een verwijzing geschreven voor een behandeling van de schouder bij de fysiotherapeut. Sinds deze verwijzing heeft
klager, vrij snel daarna, voor 1 juni 2005, wekelijks fysiotherapie ontvangen voor zijn schouder, met een onderbreking van drie weken vanwege vakantie van de fysiotherapeut. Gedurende die drie weken was er geen vervanger, maar zijn klager wel extra
bewegingsblokken aangeboden. Dit betreft de wijze van invullen van de zorgplicht. Er is geen sprake geweest van oefeningen voor het been omdat daar geen verwijzing van een arts voor was. Er is overigens wel aandacht geschonken aan de klachten van
klager
aan zijn been. Hij is op aanwijzing van de arts specialistisch onderzocht in het ziekenhuis. Verder zijn voor klager elastische kousen en orthopedische schoenen besteld en volgt hij extra bewegingsblokken. Derhalve is voldaan aan de zorgplicht inzake
medische verzorging.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, vierde lid, onder b, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg voor de behandeling van de verpleegde op aanwijzing van een aan de inrichting verbonden arts voorzover deze niet kan worden aangemerkt als een behandeling,
bedoeld
in artikel 1, onder u, Bvt. Op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt staat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht betracht, geen beklag open.

De beroepscommissie stelt vast dat ten tijde van de behandeling van de klacht door de beklagcommissie de informatie waarover de beklagcommissie beschikte niet compleet was. De feitelijke situatie ligt, naar nu moet worden aangenomen, anders.

Ten aanzien van de klachten over de schouder van klager is klager op 9 maart 2005 door de arts verwezen naar fysiotherapie. Vrij snel daarna is begonnen met de behandeling. Klager ontving wekelijks fysiotherapie, met uitzondering van een periode van
drie weken in verband met vakantie van de fysiotherapeut. Aan klager zijn in die periode extra bewegingsblokken aangeboden. Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting invulling heeft
gegeven aan zijn zorgplicht inzake de medisch voorgeschreven fysiotherapie voor klagers schouder. Gedurende drie weken is de invulling beperkt geweest, maar niet zodanig beperkt dat moet worden gesproken van het niet betrachten van die zorgplicht
waardoor klagers recht op medische verzorging zou zijn geschonden. Gelet op voornoemd artikel 56, vierde lid, Bvt moet klager in zoverre niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel worden verklaard.

Ten aanzien van de klachten over het been van klager is ter zitting namens het hoofd van de inrichting aangegeven dat de behandeling was beperkt tot de schouder van klager omdat de verwijzing van de arts alleen daarop betrekking had. Klager had geen
verwijzing voor zijn klachten aan zijn been. Voor deze klachten kreeg klager volgens het hoofd van de inrichting onder meer elastische kousen, orthopedische schoenen en extra bewegingsblokken. Gelet hierop dient de klacht van klager, voorzover gericht
op het niet krijgen van fysiotherapie voor zijn been, in beroep ongegrond te worden verklaard. Nu er geen medische indicatie is afgegeven voor fysiotherapie voor klagers been, kan immers niet worden geoordeeld dat sprake is van het niet betrachten van
voormelde zorgplicht, zoals door klager is beweerd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag over de klachten aan zijn schouder, en verklaart het beklag ten aanzien van de klachten over
klagers been alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven