Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2420/GB, 1 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2420/GB

Betreft: [klager] datum: 1 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. S.M. Krans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 september 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard en daarnaast de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 29 juli 2005, inhoudende de plaatsing in
een stapeltraject, doen vervallen.

2. De feiten
Klager is sedert 26 april 2004 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Utrecht te Nieuwegein. Op 22 september 2005 is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft bij zijn beslissing kennelijk geen rekening gehouden met de namens klager ingezonden aanvullende gronden voor het bezwaar. Klager is van mening dat de door de selectiefunctionaris aangevoerde gronden de afwijzing niet
kunnen dragen. Voorzover de selectiefunctionaris verwijst naar de mening van de directeur van het h.v.b. Nieuwegein, geldt dat de selectiefunctionaris een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft en daarbij kan afwijken van het voorstel van de
directeur. Zulks geldt temeer nu klager op het punt stond om te worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Ten aanzien van het aantreffen van softdrugs geldt dat de selectiefunctionaris bij zijn beslissing op het bezwaarschrift wist dat de in
klagers cel aangetroffen softdrugs niet van klager waren en dat een andere gedetineerde daarvoor de schuld op zich genomen heeft. Klager is daarenboven geen drugsgebruiker.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Door de directeur van het h.v.b. Utrecht is aan de selectiefunctionaris verzocht om klager (nog) niet te plaatsen in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van locatie Amerswiel te Heerhugowaard, omdat er softdrugs bij klager waren
aangetroffen. Verzoeker is voor dat feit disciplinair gestraft met drie dagen opsluiting in de eigen cel. Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift wordt door klager niet gesproken over een medegedetineerde als schuldige voor dat aantreffen van
die softdrugs. In het kader van het drugsontmoedigingsbeleid wordt het verlenen van vrijheden drie maanden opgeschort bij gebruik of bezit van softdrugs. Blijkens telefonische inlichtingen van medewerkers van het bureau selectie- en detentiebegeleiding
van de locatie Nieuwegein heeft in het h.v.b. Nieuwegein verblijvende gedetineerde de schuld op zich genomen voor het aantreffen van softdrugs bij klager. De directeur van het h.v.b. heeft daarin evenwel geen aanleiding gezien om zijn standpunt ten
aanzien van klager te wijzigen. De softdrugs zijn in klagers verblijfsruimte aangetroffen en dat is niet toegestaan. Achteraf kan niet worden vastgesteld of de drugs van een ander afkomstig waren. Klager kan na drie maanden weer in aanmerking komen
voor
deelname aan een stapeltraject.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Het voorhanden hebben van verdovende middelen in de verblijfsruimte is een contra-indicatie voor (verdere) detentiefasering. Door en namens klager is aangevoerd dat een medegedetineerde heeft aangegeven dat die in klagers verblijfsruimte
aangetroffen verdovende middelen van hem afkomstig waren en dat hij deze daar vergeten had. Een en ander laat evenwel onverlet dat klager aansprakelijk is voor de zich in zijn verblijfsruimte bevindende voorwerpen. Het had daarom op zijn weg gelegen om
er zorg voor te dragen dat anderen geen contrabande in zijn verblijfsruimte achter konden laten. Door dat na te laten heeft hij het risico genomen dat zich contrabande in zijn verblijfsruimte kon bevinden. Dat maakt dat de op de onder 3.2 genoemde
gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven