Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2097/GA, 1 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2097/GA

betreft: [klager] datum: 1 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 augustus 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de onrechtmatige insluiting in de locatie Torentijd;
b. het niet verstrekken van een grosse van het tegen klager gewezen strafvonnis en van een akte van uitreiking van dat vonnis;
c. de weigering om klager inzage te geven in zijn penitentiair dossier.

De beklagrechter heeft de onderdelen a en c van het beklag ongegrond verklaard en klager ten aanzien van onderdeel b niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, één en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt
- voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagrechter. Ten aanzien van onderdeel a van het beklag heeft hij naar voren gebracht dat niet bewezen is dat klager onherroepelijk veroordeeld is. Klager wordt, omdat hem geen grosse en akte
van
uitreiking wordt verstrekt, in een positie gebracht waardoor het voor hem moeilijk is om aan te tonen dat hij ten onrechte gedetineerd is. Klager is van mening dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij rechtsgeldig gedetineerd is. Daar komt dan
nog bij dat de inrichting hem niet de mogelijkheid heeft geboden om zijn penitentiair dossier in te zien. Ook dit brengt hem in een nadelige positie, aangezien hij zich daardoor niet kan verweren tegen die onrechtmatige insluiting. Klager verzoekt de
beroepscommissie hem in de gelegenheid te stellen zijn beroep mondeling nader toe te lichten en om zijn vader als getuige te horen. Zijn vader heeft klager op alle mogelijke manieren tegengewerkt en dwars gezeten, waardoor hij mede aanleiding heeft
gegeven voor klagers arrestatie en waardoor het voor klager onmogelijk is geworden zich goed te verdedigen. Klager heeft voorts nog een eerste berekening van de hem toekomende schadevergoeding overgelegd. Klager is van mening dat hij (vooralsnog) recht
heeft op schadevergoeding en dat hem thans al vast een bedrag van € 350.000,= bij wijze van voorschot zou moeten worden toegekend.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten en om getuigen te horen af.

Ten aanzien van onderdeel a:
Artikel 15 van de Pbw luidt – voorzover hier van belang –:
”- 1. De personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast worden geplaatst in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting overeenkomstig de bestemming daarvan
ingevolge hoofdstuk III. (...)
- 3. Met de plaatsing en overplaatsing, bedoeld in het eerste lid, en de beslissingen bedoeld in het tweede lid, zijn door Onze Minister als zodanig aangewezen selectiefunctionarissen belast. (...)”

Artikel 16 van de Pbw luidt – voorzover hier van belang –:
”- 1. De directeur bepaalt de wijze van onderbrenging van de gedetineerden die overeenkomstig artikel 15 zijn geplaatst in de inrichting of afdeling met het beheer waarvan hij is belast.
(...)”
Nu het onderhavige beklagonderdeel is gericht tegen een beslissing om klager in het kader van een aan hem opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel te plaatsen in de locatie Torentijd, is hier geen sprake van een beklagwaardige
beslissing
van de directeur. Klager had op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Pbw tegen die beslissing bezwaar moeten instellen bij de selectiefunctionaris. Dit maakt dat klager niet had mogen worden ontvangen in dit onderdeel van zijn beklag.

Ten aanzien van onderdeel b:
Het verstrekken van grossen en (afschriften van) akten van uitreiking van gerechtelijke stukken is slechts een taak van de directeur indien die stukken rechtstreeks (en ter uitreiking aan klager) aan hem zijn toegezonden. Nu een dergelijk geval in deze
niet aan de orde is, is er in dit geval geen sprake van een beklagwaardige beslissing van directeur. Klager is daarom terecht niet ontvangen in zijn beklag terzake, zij het op een andere grondslag dan daarvoor dient te gelden.

Ten aanzien van onderdeel c.
Nu blijkens de mededeling van de directeur ten tijde van klagers verzoek nog geen penitentiair dossier van hem was aangelegd, omdat hij ‘first-offender’ zou zijn, kan van een weigering in de ware zin des woords en dus van een beklagwaardige beslissing
van de directeur geen sprake zijn. Klager had daarom ook ten aanzien van dit beklagonderdeel niet ontvankelijk verklaard moeten worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van de beklagonderdelen a en c en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze onderdelen van zijn beklag. Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het
beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, zij het met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven