Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2324/GB, 16 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2324/GB

Betreft: [klager] datum: 16 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 september 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 4 november 2005 in de gelegenheid gesteld om zijn beroep toe te lichten tegenover een lid van de Raad. Klager heeft van die gelegenheid geen gebruik willen maken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het huis van bewaring (h.v.b.) Maashegge te Overloon ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 20 juni 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Maashegge te Overloon. Op 31 augustus 2005 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. Maashegge.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat zijn alcoholgebruik, twee pilsjes, dermate weinig is geweest, dat dit een terugplaatsing naar een h.v.b. niet rechtvaardigt. Klager vindt dat hij hierdoor onevenredig zwaar wordt gestraft.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is bij terugkomst na een weekeindverlof getest op het gebruik van alcohol. De gevonden waarde was 240 μ ug/l, hetgeen overeenkomt met een promillage van 0,55. Alcohol is een gedragsbeïnvloedend middel, waarvan het gebruik tijdens detentie
ongewenst is. Klager heeft niet ontkend alcohol te hebben gebruikt. De omstandigheid dat het daarbij, volgens klager, slechts twee pilsjes betrof, doet daaraan niet af.

4. De beoordeling
4.1. Klager, die als passant ter herselectie in het h.v.b. is geplaatst, behoort, gelet op artikel 9, tweede lid, Pbw, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 29 augustus 2005, na terugkomst van een weekeindverlof, onder invloed van alcoholhoudende drank bleek te zijn. Klager heeft erkend alcoholhoudende drank te hebben genuttigd.
Artikel 2 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (d.d. 2 juni 1999, nr. 726428/98/DJI) (hierna: de Regeling) luidt – voorzover hier van belang –:
(...)
-2. Het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen vormt een contra-indicatie voor een plaatsing of overplaatsing in het kader van de detentiefasering en de toekenning van verlof of strafonderbreking.
(...)
In de toelichting op de Regeling staat in de artikelsgewijze toelichting onder artikel 2 dat bij gebruik aan gedragsbeïnvloedende middelen moet worden gedacht aan middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en I, alcohol en
medicijnen. De selectiefunctionaris heeft het alcoholgebruik van klager kunnen aanmerken als contra-indicatie voor een verder verblijf van klager in een b.b.i.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. De omstandigheid dat klager naar eigen zeggen slechts een
geringe hoeveelheid alcoholhoudende drank zou hebben gedronken, kan dit oordeel niet anders maken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven