Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2598/GV, 16 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2598/GV

betreft: [klager] datum: 16 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 oktober 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij volgt toegelicht. Klager is van mening dat niet de Minister maar de directeur van de locatie Almere-Binnen had moeten
beslissen op klagers verzoek om incidenteel verlof. Klager verwijst daartoe naar het gewijzigde artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan aan hem sociaal verlof kan worden toegekend door de directeur van de inrichting van
verblijf.
Klager is van mening dat het beroep daarom gegrond moet worden verklaard. Aan de Minister zou opdracht gegeven moeten worden om het verzoek aan de directeur toe te zenden teneinde hem op dat verzoek te laten beslissen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft het verzoek om incidenteel verlof afgewezen. Klagers einddatum van detentie staat nog niet vast. Om die reden wordt het verzoek, gelet op het doel daarvan, te weten inschrijving bij een woningbouwvereniging, prematuur geacht.
Voorzover
klager heeft aangegeven dat niet de Minister maar de directeur op het verzoek had moeten beslissen, geldt dat de Minister er bij zijn beoordeling van het verzoek vanuit is gegaan dat de directeur, anders dan de officier van justitie, van mening was dat
het verlof niet zou moeten verleend en om die reden heeft doorgezonden naar de Minister.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Almere-Binnen heeft niet geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag,.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlening van incidenteel verlof voor de duur van één dag.

3. De beoordeling
Klager is preventief gehecht terzake van de verdenking van oplichting en overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De
einddatum van klagers detentie staat daarom vooralsnog niet vast.

De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de bestreden beslissing van de Minister, waarin sprake is van een afwijzing van een verzoek om strafonderbreking, moet worden verstaan als – nu het hier een verlof in verband met een inschrijving bij een
woningbouwvereniging en mitsdien een voorbereidingshandeling op zijn invrijheidstelling betreft – een afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof.
Op verzoeken om incidenteel verlof beslist in beginsel de directeur van de inrichting van verblijf. Dat is slechts anders indien het openbaar ministerie anders dan de directeur adviseert tot afwijzing van het verzoek, of het een gedetineerde betreft
die
tot een in de wet genoemde bijzondere categorie behoort, in welke gevallen de Minister beslist. De beroepscommissie stelt allereerst vast dat klager niet behoort tot een categorie gedetineerden, genoemd in artikel 32, tweede lid, van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nummer 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling). Nu voorts het openbaar ministerie positief heeft geadviseerd op het verzoek, had de directeur het verzoek niet moeten doorzenden maar zelf op het
verzoek moeten beslissen. Om die reden is het beroep gegrond en zal de beslissing van de Minister worden vernietigd. In beginsel wordt in gevallen als het onderhavige het verzoek teruggezonden naar de directeur met de opdracht om alsnog op dat verzoek
te beslissen. De beroepscommissie zal evenwel, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, het verzoek zelf – in hoogste instantie – beoordelen en afdoen.
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht om zich te kunnen inschrijven bij een woningbouwvereniging. Dat inschrijven, dat blijkens de inlichtingen van de directeur persoonlijk dient te geschieden, is een handeling ter voorbereiding op het ontslag
van
klager uit detentie. Op grond van het bepaalde in artikel 31 van de Regeling kan incidenteel verlof voor het treffen van voorbereidingen op een invrijheidstelling slechts worden verleend indien de invrijheidstelling binnen drie maanden valt te
verwachten. Dat is bij klager, die preventief gehecht is en waarvan de einddatum van zijn detentie mitsdien niet vaststaat, niet het geval. Om die reden moet het verzoek om incidenteel verlof worden afgewezen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beslissing en bepaalt derhalve dat het verzoek om incidenteel verlof wordt afgewezen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven