Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1790/GA, 15 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1790/GA

betreft: [klager] datum: 15 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2005 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 september 2005, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is het beroepschrift behandeld.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De unit-directeur van het h.v.b. De Boschpoort heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde:
a. een ordemaatregel op grond van artikel 23, derde lid, van de Pbw, en
b. een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het bekladden van een cel met verwensingen richting een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er), alsmede een schadevergoeding van €70,=, bij
niet voldoening te vervangen door veertien dagen afzondering op eigen cel (met verwijdering van de televisie).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt schriftelijk toegelicht.
De bezwaren van de directeur richten zich tegen de gegrondverklaring van de klacht met betrekking tot de ordemaatregel op grond van artikel 23, derde lid, van de Pbw en de disciplinaire straf.
Het heeft de directeur zeer bevreemd dat de beklagcommissie buiten het beklagproces om telefonisch inlichtingen is gaan inwinnen bij een medewerker van het bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) en vervolgens deze informatie niet heeft
geverifieerd bij de directie. Doorgaans zijn medewerkers van het b.s.d. niet zo goed op de hoogte van de werkwijze van p.i.w.-ers op de leefafdelingen. Deze medewerker heeft op zijn beurt navraag gedaan bij een p.i.w.-er over de werkwijze van een
celcontrole. Daardoor is één en ander niet in een goed daglicht komen te staan. De mededeling van de b.s.d.-medewerker doelt kennelijk op de vraag bij intake in Tulp-selectie “Is de celinventaris accoord?”, waarop door een p.i.w.-er “ja” of “nee” moet
worden aangevinkt. Kennelijk is in het geval van klager geen van beiden aangevinkt. Dat lijkt de directeur niet zo relevant, omdat de rapporterende p.i.w.-er op 28 februari 2005 heeft geconstateerd en verklaard dat de gewraakte verwensingen bij vorige
celinspecties niet aanwezig waren. Standaard worden alle cellen twee keer per week op veiligheid gecontroleerd en p.i.w.-ers betreden de cel regelmatig (om iets af te geven, iets te bespreken, enz.). Het spreekt voor zich dat de tekstuele verwensingen
veel eerder dan pas op 28 februari 2005 zouden moeten zijn opgevallen, indien deze zich reeds vóór 2 november 2004 op die cel hadden bevonden.
Ook al wordt in de praktijk de norm van tweemaal celinspectie per week niet altijd gehaald, feit is dat p.i.w.-ers regelmatig in de cellen van gedetineerden komen. Indien de gewraakte verwensingen reeds langere tijd vóór 28 februari 2005 op klagers cel
aanwezig waren geweest, zou dat reeds eerder zijn ontdekt. De betreffende p.i.w.-er was ervan overtuigd dat de verwensingen van recente datum waren. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat klager al een tijdje boos was op de betreffende p.i.w.-er.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.
Artikel 23, derde lid, van de Pbw houdt in dat indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, geboden is, een ambtenaar of medewerker de maatregel, bedoeld in het eerste lid, voor een periode van ten
hoogste vijftien uren kan treffen. Uit de mededeling van de ordemaatregel valt niet duidelijk af te leiden op welke datum en op welk tijdstip die maatregel is ingegaan. Voorts is van een noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging niet gebleken, noch
van
de activiteit, ten aanzien waarvan die uitsluiting zou moeten gelden. De beroepscommissie zal het beroep op dit onderdeel ongegrond verklaren.

Met betrekking tot onderdeel b.
Bij de stukken bevindt zich geen aan klager meegedeeld schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Weliswaar spreekt de schriftelijke mededeling van de opgelegde straf wel van een dergelijk verslag d.d. 28 februari 2005,
maar
dat heeft kennelijk betrekking op de schriftelijke mededeling van de hiervoor bedoelde ordemaatregel. Dat brengt mee, dat niet rechtsgeldig aan klager een straf had kunnen worden opgelegd.
Ten aanzien van de opgelegde straf merkt de beroepscommissie nog op, dat de schriftelijke mededeling daarvan niet vermeldt wie de straf heeft opgelegd en dat die mededeling ook niet is ondertekend.
De opgelegde straf tenslotte bestaat uit twee onderdelen: 1. acht dagen opsluiting op eigen cel (met verwijdering van de televisie) en 2. een schadevergoeding van €70,=, bij niet voldoening te vervangen door veertien dagen afzondering (wederom:
opsluiting) op eigen cel (met verwijdering van de televisie). Hoewel dit tweede deel spreekt over een schadevergoeding, moet dit blijkbaar worden verstaan als een geldboete, gelet op de vervangende straf, als niet betaald zou worden. In dat geval
echter, is de boete te hoog uitgevallen, omdat de wet daaraan als maximum tweemaal het in de inrichting geldende weekloon verbindt, hetgeen (aanzienlijk) lager uitvalt. Ook op dit onderdeel is het beroep ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beide onderdelen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. D.A.N. Bartels, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 15 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven