Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2403/GV, 1 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2403/GV

betreft: [klager] datum: 1 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof of strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het argument van de selectiefunctionaris, dat klager zijn zaken met betrekking tot de aangifte van
zijn zoontje voor zijn detentie had moeten regelen, mist feitelijke grondslag omdat klager toen reeds gedetineerd was. Klagers zoon heeft er een groot belang bij door klager erkend te worden. Hierdoor kan uitzetting uit Nederland immers worden
voorkomen. Voorts heeft de selectiefunctionaris klager belang bij het behoud van zijn huurwoning onvoldoende meegewogen. Voorts is de bestreden beslissing niet voorzien van de naam van de ondertekenaar daarvan, zodat er vanuit gegaan wordt dat deze
onbevoegd is genomen. Tenslotte heeft de selectiefunctionaris in zijn beslissing ten onrechte de mogelijkheid van begeleid verlof niet betrokken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om 12 uur verlof is door de Minister afgewezen omdat klagers zoontje al op 21 januari 2005 is geboren. Daaruit wordt afgeleid dat het hier niet om een bijzondere en onverwachte situatie gaat, waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is. De
oproep van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gericht aan de ouders van klagers zoon en dus ook aan de moeder van het kind. In die oproep staat niet uitdrukkelijk vermeld dat klager persoonlijk aangifte bij de IND zou moeten doen. Klager
verblijft thans in detentie terzake het plegen van een strafbaar feit terwijl hij deelnam aan een penitentiair programma. De selectiefunctionaris begrijpt dat klager zijn zoon dient te erkennen. Onvoldoende duidelijk is geworden dat dit tijdens klagers
detentie dient te geschieden en dat de erkenning niet na detentie zou kunnen geschieden.
Voorzover door klager is aangevoerd dat hij zaken moet regelen met betrekking tot zijn huurwoning, geldt dat niet duidelijk is waarom klagers aanwezigheid vereist zou zijn. Klagers partner heeft in die zaken immers ondersteuning van iemand van de
Dienst
Werk en Inkomen (DWI) te Amsterdam. De selectiefunctionaris heeft daarom geen aanleiding gezien het verzochte incidenteel verlof of de verzochte strafonderbreking te verlenen.

Op klagers aanvraag om incidenteel verlof of strafonderbreking zijn geen adviezen uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 25 maanden met aftrek, wegens (kortweg) overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, artikel 2 van de Opiumwet en art. 9 van de Wegenverkeerswet. Aansluitend dient hij een restant van een eerder
reeds
deels ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van zes jaar te ondergaan, wegens (kortweg) medeplegen van overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie en diefstal met geweldpleging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks
19
januari 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 10 dagen te ondergaan.

De beroepscommissie stelt voorop dat de omstandigheid dat de afwijzende beslissing, die namens de minister door de selectiefunctionaris is genomen, niet is voorzien van de naam van de ondertekenaar geen aanleiding oplevert om het beroep gegrond te
verklaren. De beroepscommissie acht immers voldoende duidelijk geworden dat die beslissing door een selectiefunctionaris, en mitsdien bevoegdelijk, is genomen.
Incidenteel verlof kan – blijkens het bepaalde in het eerste lid van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in
de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Ter staving van het verzoek is namens klager een uitnodiging van de IND bijgevoegd, waaruit de noodzaak van klagers aanwezigheid bij dat IND – ter zekerstelling van een verblijfsvergunning voor zijn kind – zou moeten blijken. De beroepscommissie stelt
vast dat de betreffende uitnodiging (van 12 september 2005) is gericht aan de ouder(s) of verzorger(s) van het betreffende kind. Alleen al uit de adressering van die uitnodiging komt naar voren dat niet noodzakelijk is dat beide ouders of verzorgers
van
het betreffende kind bij het IND aanwezig zouden moeten zijn. Dat maakt dat klager niet voldoet aan het in artikel 21, eerste lid, van de Regeling vermelde noodzakelijkheidscriterium en in dit geval dus niet in aanmerking komt voor incidenteel verlof.
Strafonderbreking kan, blijkens het bepaalde in artikel 34 van de Regeling worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Onvoldoende is aannemelijk geworden dat er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat die een toekenning van strafonderbreking rechtvaardigen. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is klagers aanwezigheid bij de aanvraag voor een
verblijfsvergunning van zijn zoon niet noodzakelijk. Voorzover door klager is aangevoerd dat klager zou moeten zorgen dat hij zijn huurhuis kan behouden, acht de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd dat enkel klager dit zou kunnen doen. Zulks geldt
temeer nu klagers partner bij haar huisvestingsprobleem kennelijk al (enige) bijstand heeft van de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam.
Hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en dat deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 november 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven