Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1791/GA, 27 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1791/GA

betreft: [klager] datum: 27 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring/isd Utrecht te Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 september 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.P.F. Hoens. De directeur van het huis van bewaring/isd Utrecht heeft schriftelijk
laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Per brief van 26 september 2005 heeft de directeur van voormeld huis van bewaring/isd gereageerd op het beroep. Van de raadsman van klager is op 3 oktober 2005 een schriftelijke reactie
ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de sport en lichamelijke oefening voor de duur van veertien dagen, wegens verstoring van de sportles;
b. een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van drie dagen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat hij onterecht wordt bestraft voor het feit dat tijdens de sportles de bal op het dak is verdwenen. Indien enkel een maatregel
van uitsluiting van deelname aan sportactiviteiten voor veertien dagen was opgelegd, had klager dit kunnen begrijpen. Het daarnaast opleggen van een disciplinaire straf is te veel. Tijdens het voorval stonden de sportinstructeurs ver van hem
verwijderd,
zo’n 10 à 12 meter. Zij konden het voorval dus niet zien. Klager was enigszins gefrustreerd, maar hij had niet de bedoeling de bal op het dak te schoppen. Er was geen sprake van opzet. Nadat een andere bal eerder over het hek was geschopt, is volgens
klager niet gewaarschuwd dat de sportles zou worden beëindigd indien ook de laatste bal zou verdwijnen. De sportinstructeurs hadden de mogelijkheid de sportles op een andere manier voort te zetten. Het risico van het verdwijnen van de laatste bal, mag
niet alleen bij klager worden neergelegd. De directeur is ten onrechte bij zijn beslissing enkel afgegaan op het rapport. Deze wijze van toetsing in een zaak als deze is ontoereikend. De directeur had een eigen afweging dienen te maken door te
beoordelen wat er is gebeurd en of dit ten aanzien van klager verwijtbaar is geweest. Door de opgelegde disciplinaire straf is wordt zijn penitentiaire carrière negatief gekleurd. Wat betreft de maatregel begrijpt klager niet waarom de zwaarste
maatregel van veertien dagen uitsluiting van sportactiviteiten wordt opgelegd. Door de wachtlijst zal het effect hiervan zijn dat klager langer dan veertien dagen wordt uitgesloten van deelname aan sport.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De sportinstructeur schrijft in het rapport dat klager uit frustratie de bal met opzet op het dak schoot. Omdat er geen aanleiding was te twijfelen
aan het rapport, is de directeur tijdens het horen van klager hier van uitgegaan. Klager toonde zich echter zeer onverschillig. Hij haalde zijn schouders op en vond dat hij niets verkeerd had gedaan. Bij de vaststelling van de sanctie is dit van
invloed
geweest. Indien klager had ingezien dat hij fout gehandeld had en daarover zijn spijt had betuigd, dan had volstaan kunnen worden met een maatregel van tijdelijke uitsluiting van sport. Hij hoefde dan nauwelijks nog gecorrigeerd te worden. De maatregel
zou dan vooral zijn gericht op eventuele reacties van boze lotgenoten. Nu klager vond dat hij niets verkeerd had gedaan, is besloten tot de oplegging van zowel een maatregel (ter voorkoming van herhaling) en een straf (met een corrigerend doel).

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde uit te sluiten van deelname aan een of meer activiteiten, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een
ongestoorde tenuitvoerlegging is.
Uit de stukken en de toelichting van klager en zijn raadsman tijdens de zitting van de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klager tijdens de sportles een bal op het dak heeft geschoten. Het nemen van een maatregel is in een dergelijk geval
niet
in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin onredelijk en onbillijk. Daarbij kan in het midden blijven of er daadwerkelijk van opzet sprake is geweest. Het beroep
dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

b.
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a juncto artikel 50, eerste lid, Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen voor feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
De directeur heeft aan klager voor hetzelfde feit als hiervoor onder a weergegeven een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte. De beroepscommissie is na afweging van alle in aanmerking komende belangen van
oordeel dat de oplegging van een disciplinaire straf naast de ordemaatregel klager onevenredig zwaar treft. De directeur had dienen te volstaan met de oplegging van de ordemaatregel.
Het beroep dient derhalve in zoverre gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 22,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, A.J. Dost en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
op 27 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven