Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1750/GA, 4 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1750/GA

betreft: [klager] datum: 4 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Garé, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2005 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Zuid, te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het afschrijven van stortingskosten van klagers rekening-courant.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder een klaagschrift over deze kwestie ingediend. Zijn beklag werd toen gegrond verklaard vanwege het feit dat de nieuwe regeling was toegepast voordat deze in de huisregels was opgenomen of anderszins bekend was gemaakt. Verwezen wordt
naar de op de zitting van 17 februari 2005 overgelegde pleitnotities. Klager is onverkort van mening dat hij ontvangen dient te worden in het beklag omdat de huisregels inzake de onderhavige kwestie in strijd zijn met artikel 35 van het Wetboek van
Strafrecht en artikel 1 Eerste Protocol EVRM en artikel 46 Pbw daarvoor geen grondslag biedt. Stortingskosten worden in andere inrichtingen, voorzover bekend, ook niet op de gedetineerden verhaald. Voor het verwerken van andere financiële gegevens
worden ook geen kosten berekend. Het afdelingshoofd kon klager niet duidelijk maken waar het bedrag van € 0,45 op gebaseerd is. Gedetineerden kunnen toch al van hun schamele inkomen niet rondkomen. Indien het in rekening brengen van stortingskosten
door
de beroepscommissie gesanctioneerd zou worden, is het einde mogelijk ook zoek.
De directeur stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk in het beklag dient te worden verklaard, omdat hij klaagt over een voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende algemene regel. Verwezen wordt naar 03/1974/GA en
03/2037/GA d.d. 8 december 2003.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Nu klager zich beklaagt over de toepassing van een voor alle gedetineerden geldende regeling, vastgelegd in artikel 4.5.2 van de huisregels, dient klager in zijn beklag niet-ontvankelijk verkaard te worden, tenzij die algemene regeling strijdig zou
zijn
met een hogere regeling. Dat dat het geval zou zijn, wordt betoogd door klagers raadsvrouw, die in dat verband wijst op de artikelen 35 van het Wetboek van Strafrecht en 1 van het Eerste Protocol EVRM.
De beroepscommissie verwerpt dat verweer.
De in deze zaak aan de orde zijnde kosten hebben betrekking op de storting van gelden door derden ten behoeve van gedetineerden.
Artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht ziet op de voor rekening van de Staat komende kosten, die – rechtstreeks – verband houden met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen; de onderhavige kosten vallen daar niet onder. In dit verband kan nog
opgemerkt worden, dat voor het interne beheer van de rekening-courant van de gedetineerden geen kosten in rekening worden gebracht.
Niet valt in te zien waarom de inrichting niet een redelijke bijdrage in rekening zou mogen brengen voor het verrichten van de administratieve handelingen, die verband houden met het verwerken van bedoelde stortingen. Van een ongegronde aantasting van
klagers eigendom is dan ook geen sprake.
Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.
Niettemin wil de beroepscommissie nog opmerken, dat zij, gelet op de betrokken belangen, de inrichting een andere handelwijze in overweging geeft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven