nummer: 05/2414/GV
betreft: [klager] datum: 2 november 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken, waaronder ook de fax van de raadsman van 1 november 2005.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen en in het kader van strafonderbreking impliciet afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking en incidenteel verlof ter fine van het bijwonen van de bevalling van zijn partner en voor het bezoeken van haar kraambed ten
onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Volgens de selectiefunctionaris zou het detentieverleden van klager te zwaar zijn en de rechtsorde kennelijk nog steeds te ernstig geschokt als gevolg van gedateerde feiten, die ten grondslag aan twee
veroordelingen liggen. Het is vaste jurisprudentie dat een ernstig geschokte rechtsorde na al die tijd niet meer dan wel in onvoldoende mate aanwezig is zodat dit punt niet zonder meer redengevend kan zijn. Voorts zou klager in 1993 tweemaal een poging
tot ontvluchting hebben gedaan. Het gaat hier om buitengewoon gedateerde door klager betwiste verdachtmakingen. Bij beslissing van 7 augustus 2003 heeft de beroepscommissie geoordeeld dat er geen recente concrete en actuele gegevens zijn voor enig
vluchtgevaar. Klager is ook van de lijst van vluchtgevaarlijke personen afgehaald. Het is onbegrijpelijk dat de directeur het enerzijds toestaat dat gedetineerden een kind binnen de inrichting verwekken na daartoe verleend bijzonder verlof zonder
toezicht, terwijl anderzijds het standpunt wordt ingenomen dat incidenteel verlof voor het bezoeken van het kraambed van zijn partner niet aan de orde kan zijn. Niet gesteld noch gebleken is dat het niet zou gaan om een zwaarwegend persoonlijk belang
van klager. Zijn partner, die klager reeds geruime tijd moet missen en lijdt onder zijn afwezigheid, heeft een bijzonder belang dat klager bij haar bevalling en kraambed aanwezig zal zijn teneinde haar daarbij bij te staan. Zij staat er nagenoeg alleen
voor en kan de hulp en steun van klager goed gebruiken zonodig onder passende begeleiding van personeel van de inrichting. Het is hun eerste kind, dat geboren gaat worden, en het is wenselijk en noodzakelijk om de vader daar in een zo vroeg mogelijk
stadium bij te betrekken. In de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris wordt met geen woord gerept over de belangen van vader, moeder en kind. Daarbij komt dat klager een substantieel deel van zijn straf heeft uitgezeten, hij een
betalingsregeling met het slachtoffer is overeengekomen en zich binnen de inrichting voorbeeldig gedraagt. Deze aspecten zijn niet ten gunste van klager meegewogen. In de beslissing is niet beslist op het verzoek tot strafonderbreking, hetgeen op
zichzelf al een reden is voor vernietiging. De beslissing is strijdig met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, aangezien begeleid verlof ook tot de mogelijkheden behoort. De beslissing is in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu een
andere gedetineerde, tevens cliënt van de raadsman, nog niet zo lang geleden onder vergelijkbare omstandigheden wel is toegestaan onder strikte voorwaarden het kraambed van zijn echtgenote te bezoeken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om (begeleid) incidenteel verlof om aanwezig te zijn bij de bevalling van zijn concubine, dan wel zijn concubine en kind te mogen bezoeken na de bevalling. Er is geen verzoek tot strafonderbreking aan de selectiefunctionaris
voorgelegd. In artikel 1, eerste lid onder i., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt onder levenspartner verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt
onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie. Aan deze voorwaarde voldoet klager niet. Tijdens het delict en de aanvang van de detentie had klager een relatie met mw. [...]. De relatie met zijn huidige vriendin is ontstaan tijdens de
detentie. Uit de bezoekersadministratie blijkt dat zij voor het eerst op bezoek is geweest in de locatie Zuyderbos op 12 augustus 2004. Niet voldaan wordt aan het gestelde in artikel 23 van de Regeling. De huisarts heeft in een brief van 25 mei 2005
gevraagd of klager bij de bevalling aanwezig mag zijn en in een tweede brief gevraagd of klager bij de bevalling en/of kraambezoek aanwezig mag zijn in verband met psychische steun. De arts van de afdeling individuele medische advisering van het
ministerie van justitie heeft aangegeven dat er geen bijzondere medische redenen zijn om de bevalling bij te wonen. Ook is geen sprake van het bepaalde in artikel 25 van de Regeling. Indien er geen bijzondere complicaties zijn, zijn de kraamvrouw en de
baby na een aantal dagen in staat om te reizen. Er is geen sprake van een partner, evenmin is er sprake van een partner die in drie maanden niet op bezoek kan komen. Uit de stukken zijn geen complicaties gebleken. Vooralsnog is er geen noodzaak
aanwezig
om een individueel verlof te verlenen. De door klager gewenste intimiteit kan ook gerealiseerd worden in de locatie Zuyderbos. Klager heeft immers recht op bezoek zonder toezicht. Kraambezoek binnen veertien dagen na de geboorte van het kind, als
bedoeld in artikel 26 van de Regeling wordt niet verantwoord geacht in verband met het volgende. Klager is sinds 1980 frequent in aanraking gekomen met justitie en de ernst van de delicten is in zwaarte toegenomen. In 1992 is hij veroordeeld tot een
gevangenisstraf van negen jaar in verband met een gewelddadige gijzeling. Op 17 maart 2000 was wederom sprake van een ernstige recidive, bekend onder de naam ‘de Heldense gijzeling’. In 1993 heeft klager tweemaal een poging tot ontvluchting ondernomen.
Tevens heeft klager zich tweemaal daadwerkelijk onttrokken aan detentie. Op grond van vermeend vluchtgevaar heeft klager van 20 april 2000 tot en met 19 augustus 2003 in de EBI verbleven. Tot ongeveer begin dit jaar heeft klager nog op de lijst van
vlucht- en gemeengevaarlijke gedetineerden gestaan. Klager moet nog lange tijd in detentie ondergaan. Zijn v.i.-datum valt pas op 11 november 2011. Psychologisch onderzoek zal plaatsvinden op het moment dat klager nog drie jaar detentie voor de boeg
heeft. Reden voor opname in het PSC is dat er bij klager sprake is van een complexe problematiek. Hij heeft medewerking aan gedragsdeskundig onderzoek geweigerd. Tevens blijkt uit de langdurige en frequente recidive, waaronder delicten terzake waarvan
een zeer langdurige straf is opgelegd, dat klager kennelijk weinig lering heeft getrokken uit de detenties, die hij heeft ondergaan. De door klager gepleegde gijzelingsdelicten hebben de rechtsorde langdurig en zeer ernstig geschokt. Met name de
laatste
gijzeling. De slachtoffers zijn in ernstige mate getraumatiseerd. Het nu al toekennen, twee jaar nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, van een incidenteel verlof is in strijd met het maatschappelijk belang en dat van de slachtoffers.
Klager
verbleef al geruime tijd in detentie toen hij de nieuwe relatie aanging. Er is geen sprake van een situatie, waarin de vriendin haar vriend al geruime tijd moet missen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyderbos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s-Hertogenbosch heeft het navolgende aangegeven. Klager is de hoofddader van ‘de Heldense gijzeling’. Op 17 maart 2000 is een tuindersgezin, bestaande uit vader, moeder, drie dochters en een schoonzoon,
gegijzeld door twee mannen in hun woning. De gijzeling duurde zeventien en een half uur. Behalve aan de gijzeling zelf heeft klager zich die dag schuldig gemaakt aan drie gewelddadige verkrachtingen van de dochters, twee pogingen tot moord en een
poging
tot doodslag. Onderzoek in het PBC kon niet afgemaakt worden, omdat klager niet langer mee wenste te werken. Ten tijde van het plegen van voormelde feiten was klager pas vijftien maanden vrij na een straf van negen jaar te hebben uitgezeten vanwege
doodslag gepleegd tijdens een eerdere gewelddadige gijzeling in 1992.
De belangen van de zwaar getraumatiseerde slachtoffers staan voorop en dit is al voldoende reden om het verzoek van klager om bij de bevalling aanwezig te mogen zijn af te wijzen. Er is gevaar voor vlucht, gelet op het strafrestant en het feit dat
klagers vriendin een Braziliaanse is, die geen familie in Nederland heeft. Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met Brazilië. Niets staat de moeder in de weg om klager enkele dagen na de geboorte te bezoeken. De veiligheid van de begeleiders bij
een
dergelijk kraambezoek kan uitdrukkelijk in het geding zijn. Klager is niet behandeld.
De waarnemend medisch adviseur heeft verklaard geen bijzondere medische reden te zien om klager de bevalling te laten bijwonen.
3. De beoordeling
Klager heeft in zijn verzoek om de inrichting tijdelijk te verlaten van 29 juli 2005 verzocht om bij de bevalling van zijn ‘concubine’ aanwezig te kunnen zijn en haar steun te kunnen bieden.
Klagers raadsman heeft in een schrijven van 10 augustus 2005 gericht ‘aan het hoofd van dienst justitiële inrichtingen te Den Haag’ in plaats van aan het bureau selectiefunctionarissen te Zwolle verzocht om klager toe te staan de bevalling van zijn
vriendin bij te wonen en het kraambed na de bevalling te bezoeken. De raadsman heeft dit verzoek aangeduid met een verzoek tot strafonderbreking dan wel enige andere vorm van bijzonder verlof.
Van laatst genoemde brief heeft de raadsman een afschrift aan de directeur van de inrichting verstuurd op 12 augustus 2005.
Het b.s.d. van de inrichting heeft klagers verzoek voorgelegd aan het bureau selectiefunctionarissen te Zwolle in een schrijven van 1 september 2005 en het verzoek aangeduid als een verzoek om incidenteel verlof dan wel een verzoek tot begeleid
kraambezoek.
De beroepscommissie gaat ervan uit dat nu door en namens klager is verzocht om hem toe te staan om aanwezig te zijn bij de bevalling van diens vriendin en het kraambed na de bevalling te bezoeken en dit verzoek door de selectiefunctionaris op beide
onderdelen feitelijk is afgewezen, dit een afwijzing van het verzoek tot incidenteel verlof en een impliciete afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking inhoudt.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden met aftrek, wegens verkrachting, meermalen gepleegd, gijzeling, poging tot doodslag en poging tot moord en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 november 2011.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke
sfeer
van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Artikel 26 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Behoudens medische complicaties vindt het kraambezoek binnen 14 dagen na de bevalling
plaats.
Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dan niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat
strafonderbreking onder meer kan worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde
Artikel 1 onder i. van de Regeling bepaalt dat onder levenspartner dient te worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterend van vóór de aanvang van de
detentie. Door de selectiefunctionaris is aangevoerd dat klagers vriendin niet als levenspartner in de zin van de Regeling kan worden aangeduid nu de relatie niet van vóór de aanvang van de detentie dateert en geen sprake is van een duurzaam
samenlevingsverband. Dit is door klager noch zijn raadsman feitelijk betwist. Om deze reden alleen al dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Zelfs al zou de vraag of klagers vriendin wel als zijn levenspartner kan worden aangemerkt zich niet aandienen dan overweegt de beroepscommissie dat er, gelet op de aard en de grote ernst van het delict waarvoor klager is veroordeeld, er bij het
verlenen van (begeleid) incidenteel verlof of strafonderbreking een groot risico bestaat op maatschappelijke onrust. Voorts was er al eerder sprake van ernstige recidive en heeft klager onderzoek in het PBC geweigerd en is hem dan ook geen behandeling
geboden. Bovendien bestaat er, gelet op het nog zeer lange strafrestant van klager, een gevaar voor onttrekking aan de detentie. Dit zijn voldoende contra-indicaties voor verlofverlening in de zin van artikel 4 onder a., b., e. en i. van de Regeling.
Ook is er geen medische reden voor klagers aanwezigheid bij de bevalling. De omstandigheid dat de baby middels een keizersnee ter wereld zal komen maakt dit niet anders.
Gezien het vorenstaande is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat zijn vriendin en het kind klager na de bevalling kunnen bezoeken in de inrichting.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 november 2005
secretaris voorzitter