Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0302/TB, 4 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/302/TB

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 februari 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, alsmede namens de Minister [...]. Als toehoorder van de zijde
van het ministerie van Justitie was aanwezig [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstay afdeling van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting, het Kempehuis (hierna: het Kempehuis), te Nijmegen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 4 juni 1992 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna:de Van Mesdagkliniek).
Bij brief van 30 juli 2002 heeft het hoofd van de Van Mesdagkliniek klager bij de Minister aangemeld voor plaatsing op een landelijke longstay afdeling.
Bij advies d.d. 9 oktober 2003 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen.
Bij schrijven van 31 januari 2005 heeft de Van Mesdagkliniek de Minister bericht dat er geen wijziging is in klagers situatie en zijn hoge delictgevaar.
Op 27 januari 2005 is klager gehoord over het voornemen hem in het Kempehuis te plaatsen.
De Minister heeft op 1 februari 2005 beslist klager te plaatsen in het Kempehuis. Deze plaatsing is op 4 februari 2005 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat hij niet thuishoort op een longstay afdeling. Ten aanzien van klager is niet sprake van meer dan één behandelpogingen. De Minister geeft in de bestreden beslissing aan dat een tweede behandelpoging niet
noodzakelijk is, omdat klager in een overgangsgroep valt en gedurende ruim 14 jaar een intramurale behandeling ondergaat, maar hier valt wel wat op af te dingen. Klager is namelijk in 1999 geplaatst op de afdeling de Hoornse Plas, een afdeling van de
inrichting die geen longstay afdeling mag heten, maar dat feitelijk wel is. Het betreft immers een woonafdeling voor langdurig forensisch psychiatrische zorg, waar de behandeldruk laag is. Het gaat daar om een humaan verblijf, een soort voorstap voor
plaatsing op een landelijke longstay afdeling. Klager had daar bijna geen behandeling, op gesprekken met de seksuologe na. Derhalve is hooguit sprake van een intramurale behandeling van ongeveer zeveneneenhalf jaar.
Men moet met klager aan de slag. Het verbaast klagers raadsman dat klager “afgeschreven” wordt in de richting van een longstay afdeling; hij kent geen andere cliënt die meer openstaat voor behandeling. Dit heeft reeds in het verleden enigszins zijn
vruchten afgeworpen. Zo is in de in 1997 uitgebrachte pro justitia rapportages geconcludeerd dat een behandelproces op gang is gekomen, dat klagers pedofiele constellatie is uitgekristalliseerd en dat er een verandering in positieve zin gaande is. Er
wordt door de deskundigen niet eenduidig tegen de onbehandelbaarheid van klager aangekeken. De zesjaarsrapportage is niet positief, maar verscheidene rapportages, ook die van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP), zijn louter op basis van de
stukken tot stand gekomen. Het zou goed zijn een deskundigenadvies op basis van ambulant onderzoek ten aanzien van de behandelmogelijkheden van klager in te winnen. Daartoe ware de behandeling van het beroep aan te houden. Klager is van mening dat
vanaf
2004 een grote positieve verandering heeft plaatsgevonden, omdat hij sindsdien niet meer naar videobanden van jongens heeft gekeken, hetgeen hij tot 2004 wel elke avond deed. Zijn grootste probleem vormt de grote vakantie. Sinds mei 2004 heeft hij geen
tweemansbegeleiding meer bij verlof, maar een eenmansbegeleiding. Met de juiste behandeling kan hij verder komen. In het Kempehuis heeft hij geen gesprekken meer met een seksuoloog, terwijl die gesprekken juist heel belangrijk voor hem zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt zijn de volgende criteria ontwikkeld ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing op een longstay afdeling:
- er dient sprake te zijn van een intramurale behandeling van meer dan zes jaren;
- er dient, bij voorkeur, sprake te zijn van meer dan één behandelpogingen;
- het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict nog steeds aanwezig is;
- de Minister dient zich, alvorens een besluit tot plaatsing op een longstay afdeling te nemen, te laten adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke
deskundigen, dat onderzoekt of de behandelaar, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstay-kandidaat, in alle redelijkheid (dat wil zeggen met inachtneming van eisen die aan de indicatiestelling in professionele zin gesteld moeten
worden) tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen.
In de ten aanzien van klager uitgebrachte pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum is aangegeven dat klager vóór het tbs-delict twee keer eerder een poging tot een delict heeft ondernomen, dat recidivegevaar zeker aanwezig is, dat
behandeling
moeilijk en langdurig zal zijn en in een maximaal beveiligde inrichting zou moeten plaatsvinden. Het Meijers Instituut heeft destijds geconcludeerd tot een lange behandeling in niet een al te drukkend behandelklimaat. Klager is vervolgens in 1992
opgenomen in de Van Mesdagkliniek. Blijkens de adviezen tot verlenging van klagers tbs blijft bij klager sprake van pedofiel agressieve fantasieën en obsessieve gedachten. Hij verbleef in de Van Mesdagkliniek op een woonafdeling met een lage
behandeldruk, maar dat is geen longstay afdeling. Gedurende zijn jarenlange verblijf in de Van Mesdagkliniek heeft klager slechts begeleid verlof met een tweemansbegeleiding genoten. In juni 2002 heeft de Van Mesdagkliniek verzocht klager op een
longstay afdeling te plaatsen, omdat geen sprake was van een structurele afname van het delictrisico. De LAP heeft in oktober 2003 geconcludeerd dat een op verandering gerichte behandeling niet is aangeslagen en dat klager chronisch delictgevaarlijk
is.
Ten aanzien van klager is sprake van een behandelingsduur die in elk geval de minimumeis van zes jaar overschrijdt. Bij voorkeur dient sprake te zijn van meer dan één behandelpogingen, maar ook bij één behandelpoging is in geval van het ontbreken van
behandelperspectief en aanwezigheid van hoge delictgevaarlijkheid toch aanmelding voor een longstayplaatsing mogelijk. In de zesjaarsrapportage is aangegeven dat het recidivegevaar zeer groot is en niet kleiner zal worden. Klager vindt het bezwaarlijk
dat hij in het Kempehuis niet behandeld wordt, maar het is opvallend dat hij in 2003 het Kempehuis heeft bezocht en zich heeft willen aanmelden voor plaatsing aldaar.
Begin van dit jaar kwam daar een plaats vrij. Nadat de Minister van de Van Mesdagkliniek had vernomen dat er sinds de longstayaanvraag van 2002 niets was gewijzigd in klagers situatie heeft de Minister beslist klager in het Kempehuis te plaatsen. Op 9
juni 2005 heeft de Minister telefonisch contact opgenomen met het hoofd van het Kempehuis en van hem vernomen dat klager zijns inziens daar volkomen op zijn plek zit. De Minister heeft in redelijkheid de bestreden beslissing genomen. Het beroep zal
derhalve ongegrond zijn.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt zijn de hierboven door de Minister onder 3. genoemde criteria opgesteld.

Gelet op de uitgebrachte rapportages omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing en het advies van de LAP, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig
tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstay afdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers behandeling zoals deze plaats
had
in de Van Mesdagkliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde; dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstay afdeling voldoet; en dat derhalve een longstay afdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging
van klagers tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klagers behandeling en aangegeven positieve veranderingen volgens de bedoelde rapportages en de LAP niet hebben geleid tot vermindering van klagers pedofiele dwanggedachten en fantasieën, en klagers
delictgevaarlijkheid, die als blijvend hoog wordt aangemerkt.
Voorts is in aanmerking genomen dat de door de Minister ontwikkelde criteria voor plaatsing op een longstay afdeling zijn opgesteld, nadat klager de tbs-maatregel was opgelegd en dat hij als zodanig behorend tot de door de Minister genoemde
overgangsgroep, vanwege het ontbreken van behandelperspectief en de aanwezigheid van hoge delictgevaarlijkheid, toch kon worden aangemeld voor plaatsing op een longstay afdeling, hoewel hij in maar één kliniek langdurig is behandeld. Uit de tijdens
klagers verblijf op de afdeling de Hoornse Plas opgestelde multidisciplinaire rapportage blijkt niet dat daar geen behandeling heeft plaatsgevonden, maar wel dat er met de lage behandeldruk enige, zij het onvoldoende vooruitgang in de behandeling is
geboekt. Door zijn plaatsing in het Kempehuis wordt klager niet “afgeschreven”. Ook op een longstay afdeling wordt een individueel verplegings- en behandelingsplan opgesteld en wordt periodiek bezien worden welke behandeling mogelijk is of voortgezet
kan worden, en in hoeverre klagers verblijf aldaar al dan niet gecontinueerd dient te worden. Klagers stelling dat hij daar geen gesprekken heeft met een seksuoloog, terwijl die gesprekken voor hem juist heel belangrijk zijn, kan daar op zichzelf niet
aan afdoen.
In het licht van het vorenstaande bestaat er naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de behandelmogelijkheden van klager.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager op de longstay afdeling te plaatsen niet in strijd met de wet en kan deze evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 augustus 2005.
secretaris voorzitter

nummer: 05/302/TB

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 13 juni 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, alsmede namens de Minister [...]. Als toehoorder van de zijde van het ministerie van Justitie was aanwezig [...].

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van klager is niet sprake van meer dan één behandelpogingen. De Minister geeft in de bestreden beslissing aan dat een tweede behandelpoging niet noodzakelijk is, omdat klager in een overgangsgroep valt en gedurende ruim 14 jaar een
intramurale behandeling ondergaat, maar hier valt wel wat op af te dingen. Klager is namelijk in 1999 geplaatst op de afdeling de Hoornse Plas, een afdeling van de inrichting die geen longstay afdeling mag heten, maar dat feitelijk wel is. Het betreft
immers een woonafdeling voor langdurig forensisch psychiatrische zorg, waar de behandeldruk laag is. Het gaat daar om een humaan verblijf, een soort voorstap voor plaatsing op een landelijke longstay afdeling. Klager had daar bijna geen behandeling, op
gesprekken met de seksuologe na. Derhalve is hooguit sprake van een intramurale behandeling van ongeveer zeveneneenhalf jaar. Men moet met klager aan de slag. Het verbaast klagers raadsman dat klager “afgeschreven” wordt in de richting van een longstay
afdeling; hij kent geen andere cliënt die meer openstaat voor behandeling. Dit heeft reeds in het verleden enigszins zijn vruchten afgeworpen. Zo is in de in 1997 uitgebrachte pro justitia rapportages geconcludeerd dat een behandelproces op gang is
gekomen, dat klagers pedofiele constellatie is uitgekristalliseerd en dat er een verandering in positieve zin gaande is. Er wordt door de deskundigen niet eenduidig tegen de onbehandelbaarheid van klager aangekeken. De zesjaarsrapportage is niet
positief, maar verscheidene rapportages, ook die van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP), zijn louter op basis van de stukken tot stand gekomen. Het zou goed zijn een deskundigenadvies op basis van ambulant onderzoek ten aanzien van de
behandelmogelijkheden van klager in te winnen. Daartoe ware de behandeling van het beroep aan te houden. Klager is van mening dat vanaf 2004 een grote positieve verandering heeft plaatsgevonden, omdat hij sindsdien niet meer naar videobanden van
jongens
heeft gekeken, hetgeen hij tot 2004 wel elke avond deed. Zijn grootste probleem vormt de grote vakantie. Sinds mei 2004 heeft hij geen tweemansbegeleiding meer bij verlof, maar een eenmansbegeleiding. Met de juiste behandeling kan hij verder komen. In
het Kempehuis heeft hij geen gesprekken meer met een seksuoloog, terwijl die gesprekken juist heel belangrijk voor hem zijn.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In de ten aanzien van klager uitgebrachte pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum is aangegeven dat klager vóór het tbs-delict twee keer eerder een poging tot een delict heeft ondernomen, dat recidivegevaar zeker aanwezig is, dat
behandeling
moeilijk en langdurig zal zijn en in een maximaal beveiligde inrichting zou moeten plaatsvinden. Het Meijers Instituut heeft destijds geconcludeerd tot een lange behandeling in niet een al te drukkend behandelklimaat. Klager is vervolgens in 1992
opgenomen in de Van Mesdagkliniek. Blijkens de adviezen tot verlenging van klagers tbs blijft bij klager sprake van pedofiel agressieve fantasieën en obsessieve gedachten. Hij verbleef in de Van Mesdagkliniek op een woonafdeling met een lage
behandeldruk, maar dat is geen longstay afdeling. Gedurende zijn jarenlange verblijf in de Van Mesdagkliniek heeft klager slechts begeleid verlof met een tweemansbegeleiding genoten. In juni 2002 heeft de Van Mesdagkliniek verzocht klager op een
longstay afdeling te plaatsen, omdat geen sprake was van een structurele afname van het delictrisico. De LAP heeft in oktober 2003 geconcludeerd dat een op verandering gerichte behandeling niet is aangeslagen en dat klager chronisch delictgevaarlijk
is.
Ten aanzien van klager is sprake van een behandelingsduur die in elk geval de minimumeis van zes jaar overschrijdt. Bij voorkeur dient sprake te zijn van meer dan één behandelpogingen, maar ook bij één behandelpoging is in geval van het ontbreken van
behandelperspectief en aanwezigheid van hoge delictgevaarlijkheid toch aanmelding voor een longstayplaatsing mogelijk. In de zesjaarsrapportage is aangegeven dat het recidivegevaar zeer groot is en niet kleiner zal worden. Klager vindt het bezwaarlijk
dat hij in het Kempehuis niet behandeld wordt, maar het is opvallend dat hij in 2003 het Kempehuis heeft bezocht en zich heeft willen aanmelden voor plaatsing aldaar. Begin van dit jaar kwam daar een plaats vrij. Nadat de Minister van de Van
Mesdagkliniek had vernomen dat er sinds de longstayaanvraag van 2002 niets was gewijzigd in klagers situatie heeft de Minister beslist klager in het Kempehuis te plaatsen. Op 9 juni 2005 heeft de Minister telefonisch contact opgenomen met het hoofd van
het Kempehuis en van hem vernomen dat klager zijns inziens daar volkomen op zijn plek zit. De Minister heeft in redelijkheid de bestreden beslissing genomen.

secretaris voorzitter

Naar boven