Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2293/GV, 21 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2293/GV

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager begrijpt de afwijzing niet. Hij is namelijk niet verplicht om het project terugdringen recidive,
hierna TR te volgen. Hij heeft een goede inrichtingsrapportage. Klager wilde graag deelnemen aan TR. Hij heeft een gesprek van tien minuten gehad in verband met TR en daaruit bleek dat hij een agressieve jongen was, terwijl hij nooit een rapport heeft
opgelopen tijdens detentie. In de locatie Almere volgde klager een agressietraining en daaruit is gebleken dat hij geen agressieve jongen is. Hij heeft daar een certificaat van gekregen. Hij wil niets liever dan terugkeren in de maatschappij om verder
te gaan met zijn MBO. Hij heeft niet deelgenomen aan TR omdat hij geen agressieve jongen is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De inrichting adviseerde negatief op grond van het feit dat klager niet deel wil nemen aan het project TR. Nu klager er blijk van geeft niet bereid te zijn te willen veranderen, bestaan er vanuit de inrichting ernstige twijfels over een goed verloop
van
het verlof. Gelet op het adviesrapport van de reclassering dienen er interventies plaats te vinden op het gebied van opleiding en cognitieve vaardigheden. Verder zou er via De Waag gekeken moeten worden of een vervolgbehandeling noodzakelijk is. Nu
klager afziet van het medewerken aan interventies lijkt hij zich met name te richten op een detentie met gaandeweg meer vrijheden, zonder hierbij aan geconstateerde tekortkomingen te werken, waardoor de kans op recidive niet vermindert. Gelet op het
delict, waarvoor klager thans is ingesloten, en de delicten die klager eerder heeft begaan, lijken interventies noodzakelijk. Omdat klager er blijk van geeft niet in zichzelf te willen investeren ten aanzien van zijn terugkeer in de maatschappij, is
besloten om zijn verlofaanvraag af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De reclassering Nederland heeft geadviseerd om klager deel te laten nemen aan een trajectplan. Klager heeft zelf aangegeven hieraan niet mee te willen werken.
De politie Almere Buiten heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld. Aansluitend dient hij drie maanden gevangenisstraf te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 juli 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De reclassering heeft een trajectplan, dat gericht is op het terugdringen van recidive en op reïntegratie in de maatschappij, ten behoeve van klager opgesteld waaraan klager niet wenst mee te werken. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde
omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en e. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven