Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1841/GA, 20 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1841/GA

betreft: [klager] datum: 20 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring Noordsingel te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 september 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. H. Halfers, en namens de directie, [...], waarnemend directeur en [...], afdelingshoofd.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van één dag, wegens het vermoeden dat klager een medegedetineerde ernstig heeft verwond met een scherp voorwerp;
b. de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager wordt in beroep door zijn raadsman een pleitnotitie overgelegd. Voor de inhoud wordt verwezen naar deze pleitnota die aan deze beslissing is gehecht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De recherche heeft weliswaar de directeur verzocht om in het kader van het onderzoek klager af te zonderen, het blijft echter een beslissing van de
directeur. Er was sprake van een ernstig incident dat op de afdeling tot veel commotie heeft geleid. Er is besloten de afzonderingsmaatregel te verlengen vanwege klagers eigen veiligheid en om het slachtoffer af te schermen. Onbekend is of klager toen
ook is gehoord. De tweede persoon die bij het incident betrokken was heeft dezelfde maatregel gekregen. De directeur weet niet of deze persoon ook is vervolgd.

3. De beoordeling
Voor de beoordeling van het beklag is het volgende kader van belang.

Op grond van artikel 24, eerste lid juncto artikel 23, eerste lid, onder a, Pbw kan de directeur een gedetineerde een ordemaatregel opleggen van plaatsing in afzondering indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. In hoofdstuk 12, onderdeel d van de memorie van toelichting bij de Pbw is over de ordemaatregel in vergelijking met de disciplinaire straf onder meer het
volgende bepaald: “(...) Afzondering is te onderscheiden van oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een (straf)cel. (...) Voor plaatsing in afzondering is niet vereist dat een gedetineerde zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die
onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Voor oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de gedetineerde een strafbaar feit in
penitentiairrechtelijke
zin heeft begaan. (...)” In hoofdstuk 18, onderdeel b van de memorie van toelichting wordt daar onder meer het volgende aan toegevoegd: “(...) Teneinde het onderscheid tussen de orde- of de veiligheidsmaatregel enerzijds en de disciplinaire straf
anderzijds
duidelijk te markeren stel ik voor als additionele voorwaarde op te nemen dat de gedetineerde voor het begaan van een dergelijk feit verantwoordelijk kan worden gesteld. (...) Dit ruime begrip omvat de strafrechtelijke noties van verwijtbaarheid (opzet
en
schuld) en toerekeningsvatbaarheid. (...)”.
Over het bereik van het EVRM in de beklagprocedure vermeldt de memorie van toelichting in hoofdstuk 19, onderdeel f het volgende: “(...) Het beklagrecht zal over het algemeen niet ‘the determination of any criminal charge’ tot inzet hebben. Hoewel
disciplinaire straffen wel worden opgelegd naar aanleiding van strafbare feiten in penitentiaire zin (zie artikel 50, eerste lid), brengt dit nog niet mee dat de opleggings- en de klachtprocedure dienaangaande onder de werking van artikel 6 EVRM
vallen.
Het dient te gaan om substantiële straffen. (...) Gelet op de relatief beperkte bestraffingsmogelijkheden in ons stelsel (maximaal twee weken strafcel) kan ervan worden uitgegaan dat artikel 6 EVRM op de klachtprocedure dienaangaande niet van toepassing
is. (...)”.

In het onderhavige geval is een afzonderingsmaatregel opgelegd en vervolgens ook verlengd. Voorzover de raadsman meent dat oplegging van een disciplinaire straf dwingt tot de door hem getrokken conclusies kan het betoog verder terzijde worden gelaten,
omdat klager niet in het kader van een straf is afgezonderd. Mede gelet op de geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis kan worden geconcludeerd dat ook voor de oplegging van maatregelen geldt dat deze niet onder de werking van artikel 6 EVRM vallen.
In het onderhavige geval zijn er geen bijzondere omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. In de procedure tot oplegging van een afzonderingsmaatregel is evenals in de beklag- en beroepsprocedure de bewijsregeling van het Wetboek van
Strafvordering niet van toepassing. De klachten over het niet horen van getuigen in de beklagprocedure worden gepasseerd nu de raadsman in beroep niet heeft verzocht om getuigen te horen en de beroepscommissie ten gronde opnieuw op het beklag zal
beslissen.

a.
Gebleken is dat op 6 maart 2005 zich een ernstig steekincident in de inrichting heeft voorgedaan. Volgens het rapport van 6 maart 2005 waren hierbij twee personen betrokken onder wie klager. Klager is evenwel niet aangewezen als de dader die het
slachtoffer zou hebben gestoken. Gelet op deze situatie was er voor de directeur alle aanleiding om uit oogpunt van de veiligheid van klager en het slachtoffer op 7 maart 2005 aan klager een ordemaatregel op te leggen. Door een incident als het
onderhavige kan grote onrust in de inrichting ontstaan en de enkele aanwezigheid van klager op de plaats waar het slachtoffer is getroffen, maakt dat afzondering voor een dag zonder meer geboden kan worden geacht. Daaraan doet niet af dat klager door
de
later oordelende strafrechter is vrijgesproken van betrokkenheid bij de steekpartij. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk
voorschrift
of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag, en evenmin bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk is. Het beklag dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

b.
Bij beslissing van 7 maart 2005 heeft de directeur besloten de ordemaatregel te verlengen voor een periode van veertien dagen. Uit artikel 57, eerste lid, onder c Pbw volgt dat alvorens de directeur beslist de ordemaatregel te verlengen, de
gedetineerde
wordt gehoord. Uit de schriftelijke mededeling van de verlenging van de ordemaatregel en de ter zitting door de directeur gegeven toelichting, blijkt niet dat aan deze hoorplicht is voldaan. Het beklag dient in zoverre op formele gronden gegrond te
worden verklaard. De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 47,=. Inhoudelijk bezien was er geen reden om na de eerste dag afzondering tot beëindiging over te gaan. Verlenging van die afzondering is – afgezien van het
gesignaleerde formele gebrek – niet in strijd met een wettelijk voorschrift en evenmin bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel a ongegrond en het beklag ten aanzien van onderdeel b formeel gegrond en voor het overige ongegrond.
De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 47,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, A.J. Dost en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
op 20 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven