Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1328/GA, 7 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1328/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 juni 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 augustus 2005, gehouden in het h.v.b. De Grittenborgh te Hoogeveen, is gehoord de heer [...], unit-directeur bij het h.v.b. De Karelskamp.
De raadsman van klager, mr. P.M. Rombouts, heeft zowel telefonisch als schriftelijk laten weten dat hij is verhinderd ter zitting te verschijnen en dat klager evenmin ter zitting zal verschijnen.
De raadsman heeft het beroep vervolgens schriftelijk toegelicht en daarbij een aantal vragen voor de unit-directeur geformuleerd. Deze vragen zijn voorafgaand aan de zitting aan de unit-directeur voorgelegd. Van het horen van de unit-directeur is
verslag opgemaakt. Een kopie van het verslag van horen is naar klager en zijn raadsman gestuurd. Bij brief van 1 september 2005 heeft klagers raadsman op het verslag van horen gereageerd, welke reactie ter kennisneming naar de unit-directeur is
gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur dat aan klager geen vrijheden (meer) worden toegestaan boven de reguliere activiteiten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
In het kader van de procedure bij de beklagcommissie heeft de directeur bij brief van 20 april 2005 verweer gevoerd. Daaruit zou volgen dat uit ambtelijke informatie zou zijn gebleken dat klager reeds bij zijn binnenkomst gerekend diende te worden tot
de categorie gedetineerden met een verhoogd vlucht- en gemeenschapsrisico. Tevens zou klager schriftelijk zijn bericht dat hem geen vrijheden worden toegestaan die uitgaan boven de reguliere activiteiten. Een op schrift gestelde beslissing ontbreekt
echter. Verzocht wordt de behandeling van het beroep aan te houden om de inrichting in de gelegenheid te stellen de betreffende beschikking(en) aan het dossier toe te voegen.
Wat opvalt, is dat kennelijk reeds bij binnenkomst van klager in de inrichting over klager belastende informatie werd beschikt. Niettemin heeft klager vanaf zijn binnenkomst in de inrichting extra activiteiten mogen verrichten en is hem eerst na zijn
tweede aanhouding op 17 maart 2005 te kennen gegeven dat hij in zijn activiteiten zou worden beperkt. In dit verband wordt de directeur verzocht op de volgende aspecten in te gaan:
- Waarom is eerst in de tweede helft van maart besloten klager in zijn vrijheden te beperken, terwijl de informatie op basis waarvan een verhoogd vluchtgevaar werd aangenomen reeds veel langer bekend was?
- Hoe is de ambtelijke informatie binnengekomen? Is dit mondeling of schriftelijk gebeurd? Indien dit schriftelijk is gebeurd, is de raadsman van mening dat een afschrift van deze informatie aan het dossier dient te worden toegevoegd.
De uitspraak waarvan beroep lijkt een aantal ommissies te bevatten. Zo wordt daarin beschreven dat klager is medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een lidmaatschap van de gedetineerdencommissie op grond van orde en veiligheid. Tegen deze
beslissing zou de klacht zijn gericht volgens de beklagcommissie. Gelet op het feit dat het klaagschrift reeds op 20 maart 2005 is ingediend en de beslissing waarbij het lidmaatschap van de gedetineerdencommissie is geweigerd op 30 maart 2005 is
genomen, houdt de raadsman het ervoor dat de beklagcommissie op iets anders heeft beslist dan waartegen het beklag was gericht. Voorts valt het de raadsman op dat de beklagcommissie is voorbijgegaan aan het argument dat eerst nadat klager maandenlang
wel allerlei verworvenheden heeft genoten, hij pas medio maart is aangemerkt als een vluchtgevaarlijke gedetineerde, terwijl namens de directie is aangevoerd dat reeds bij binnenkomst uit ambtelijke informatie was gebleken dat klager tot die categorie
gedetineerden gerekend diende te worden. Verder valt het de raadsman op dat de beklagcommissie veel woorden wijdt aan de 1 aprilgrap die binnen de inrichting zou zijn uitgehaald. De beslissingen waartegen beklag is ingediend, zijn echter ruim voordat
één en ander zich afspeelde genomen. Daar komt bij dat uit niets blijkt dat klager in de hele kwestie genoemd zou zijn. Zonder aanvullende informatie op dit punt kan dit niet als argument worden gebruikt om het beklag te beoordelen. Tot slot lijkt
klager niet te zijn gehoord op de door de directeur genomen beslissingen, terwijl artikel 57, eerste lid, sub b, van de Pbw dit wel voorschrijft. In zoverre is de beslissing in elk geval onjuist.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsman heeft per faxbericht enkele vragen gesteld. Deze vragen heeft de unit-directeur zo goed mogelijk beantwoord en op schrift gesteld.
De redenen dat hij heeft besloten om in de tweede helft van maart 2005 klager in zijn vrijheden te beperken zijn gelegen in twee mededelingen van het dienstdoende personeel en een mededeling van het OM/GRIP.
De eerste mededeling is van 16 februari 2005. Deze mededeling luidt als volgt: “[A] is sinds enige tijd projectreiniger. Hij past niet helemaal in de groep en heeft het te vaak over zijn zaak en hoe belangrijk zijn werkzaamheden buiten zijn. De anderen
worden daar gewoon moe van.” Een projectreiniger is iemand die naast de gewone arbeid een opleiding tot reiniger bij een reinigingsbedrijf volgt. De begeleidster heeft gemeld dat hij niet helemaal in de groep past.
De tweede mededeling is van 11 maart 2005. Deze mededeling luidt als volgt: “Tijdens de gang naar de badafdeling, alwaar gedetineerde [A] zijn invoer kon ophalen, vroeg [A] aan ondergetekende (de beroepscommissie begrijpt: rapporteur) waar de ingang
naar het aquarium zich bevond. Natuurlijk heb ik die vraag niet beantwoord, maar gezien de gerichtheid en de manier waarop [A] dit vroeg, vond ik dit het vermelden waard.” Met het aquarium wordt de centrale beveiligingspost bedoeld van waaruit de
gehele
inrichtingscommunicatie en de elektronische deuren worden bediend. Het is dus het zenuwcentrum van de inrichting.
De derde mededeling kreeg de unit-directeur telefonisch van het OM/GRIP daags voor de tweede aanhouding van betrokkene binnen de inrichting. Deze mededeling kwam neer op een waarschuwing om klager goed in de gaten te houden. Deze waarschuwing won nog
aan kracht nadat klager op 17 maart 2005 voor de tweede keer was aangehouden. De unit-directeur heeft het nog niet eerder meegemaakt dat iemand voor de tweede keer wordt aangehouden binnen de inrichting.
Op grond van het vorenstaande heeft de unit-directeur, na terugkomst van klager in de inrichting op 19 maart 2005, besloten om aan klager geen vrijheden toe te staan die uitgingen boven de reguliere vrijheden. De unit-directeur heeft dit mondeling aan
klager meegedeeld en heeft dat in een later stadium, op verzoek van klager, nog eens in een op schrift gestelde beslissing neergelegd. Dat verklaart meteen het tijdsverloop tussen het indienen van het beklag (20 maart 2005) en de datum van de bestreden
beslissing (30 maart 2005).
De unit-directeur heeft tenslotte aangegeven dat de vermeende poging tot ontvluchting c.q. 1 aprilgrap, waar de beklagcommissie in haar uitspraak vrij veel aandacht aan heeft besteed, geen enkele rol heeft gespeeld bij zijn afweging om tot de bestreden
beslissing te komen.

Door en namens klager is in beroep op het standpunt van de unit-directeur als volgt schriftelijk gereageerd.
Uit de verklaring van de officier van justitie (de beroepscommissie begrijpt: de directeur) kan worden opgemaakt dat de 1 aprilgrap niets te maken heeft met de bestreden beslissingen. Merkwaardig genoeg heeft de beklagcommissie deze omstandigheid wel
in
haar beslissing betrokken. Klager kan zich nauwelijks voorstellen dat deze “grap” niets met de beslissing te maken heeft. Niet alleen is klager op 1 april direct na het bekend worden van deze grap overgeplaatst, maar zijn naast hem ook twee anderen op
diezelfde dag overgeplaatst.
De in de verklaring van de directeur vermelde argumenten op grond waarvan beslissingen zijn genomen, zijn alle niet verifieerbaar. Het zou daarbij gaan om twee (schriftelijk vastgelegde) mededelingen van dienstdoende p.i.w.-ers. Nu beide beweringen
zijn
vastgelegd, acht de raadsman het van belang om dit dossier aan de beklagstukken toe te voegen.
Nu de telefonische informatie van het GRIP ertoe heeft bijgedragen dat klager is overgeplaatst, is daarmee ook het belang van verifieerbaarheid van die informatie gegeven. Van de kant van klager wordt dan ook verzocht om de directeur opdracht te geven
om mede te delen van wie de informatie afkomstig is en of er behalve dat klager in de gaten zou moeten worden gehouden nog meer is medegedeeld.

3. De beoordeling
Wat betreft eventuele onduidelijkheden over het onderwerp van beklag en het namens klager gedane verzoek tot aanhouding, overweegt de beroepscommissie als volgt.
Het beklag betreft, zo verstaat de beroepscommissie, de beslissing van de directeur om klager geen vrijheden (meer) toe te staan die uitgaan boven de reguliere activiteiten. In concreto hield dit in dat klager niet (langer) lid mocht zijn van de
gedetineerdencommissie en niet (langer) als afdelingsreiniger mocht fungeren. Deze beslissing is klager mondeling meegedeeld en in een later stadium, namelijk op 30 maart 2005, desgevraagd schriftelijk aan klager bevestigd. Deze beslissing maakt
onderdeel uit van het dossier.
Waar geen andere beslissingen die in het kader van de onderhavige beklagprocedure aan de orde kunnen komen, zijn genomen, zal het namens klagers gedane verzoek om aanhouding totdat de directeur de bestreden beslissing(en) heeft overgelegd, worden
afgewezen. De beroepscommissie zal het beklag thans inhoudelijk beoordelen.

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur tot de bestreden beslissing is gekomen op grond van drie meldingen. Twee meldingen waren van het dienstdoende personeel en één melding betrof telefonische informatie van het OM/GRIP. De beroepscommissie
is
van oordeel dat de inhoud van deze meldingen, in hun onderling verband en samenhang bezien, de bestreden beslissing, die geen inbreuk maakt op de “basisrechten” van een gedetineerde, kan dragen.
Wat het horen van klager betreft overweegt de beroepscommissie nog het volgende. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Pbw dient de directeur klager te horen indien hij beslist omtrent de onder sub a tot en met sub h opgesomde onderwerpen. In het
onderhavige geval is geen sprake van een beslissing omtrent één van deze onderwerpen. Derhalve heeft de unit-directeur niet gehandeld in strijd met artikel 57 van de Pbw.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 7 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven