Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2076/GV, 23 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2076/GV

betreft: [klager] datum: 23 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 augustus 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Van grote maatschappelijke beroering in klagers woonomgeving zal geen sprake zijn, daar de buren in het geheel niet van klagers detentie op de hoogte zijn. Voorts heeft zijn slachtoffer via slachtofferhulp aangegeven contact met klager te willen,
hetgeen door de reclassering wordt tegengewerkt. Ongewenst contact met het slachtoffer kan worden uitgesloten, door klager een contactverbod op te leggen. Daarbij woonde het slachtoffer ten tijde van klagers arrestatie 90 km bij hem vandaan. Waar zij
nu
woont weet klager niet. Het betreft overigens niet klagers stiefdochter. Niemand heeft ooit gevraagd naar klagers gevoelens ten aanzien van zijn ex, haar dochter en klagers inzicht in de ernst van het delict.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De aard van het door klager gepleegde delict heeft een dusdanig grote impact gehad op zijn voormalige woonomgeving, dat sprake was van maatschappelijke beroering. Daarnaast brengt het gepleegde delict met zich dat voor het slachtoffer sprake kan zijn
van een langdurige en traumatische verwerkperiode. Verlof, ook doorgebracht in een andere plaats, zou tot grote spanning en onrust kunnen leiden bij het slachtoffer.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting Breda heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te den Bosch heeft aangegeven niet akkoord te gaan met verlofverlening, gelet op de ernst van het gepleegde delict en de aard ervan.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens onder meer het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of
omstreeks 14 maart 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof in dit stadium van de detentie onvoldoende aanwijzingen zijn. Zij
overweegt hierbij dat de ernst van het delict alleen onvoldoende grond vormt voor afwijzing van het verlof. Uit de inrichtingsrapportage komt naar voren dat klager zich positief gedraagt en dat de resultaten van de urinecontroles in orde waren. Daarbij
is uit de inrichtingsrapportage voorts gebleken dat klager op 24 februari 2005 op eigen gelegenheid en onbegeleid, de inrichting heeft verlaten. Dit vond plaats in het kader van een schorsing teneinde een intake gesprek te hebben bij De Grote Beek. Hij
is hiervan tijdig en zonder incidenten teruggekeerd. Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden
toegekend. Dat een slachtoffer lang psychische schade kan ondervinden, staat op zichzelf het verlenen van verlof niet in de weg. De beroepscommissie overweegt hierbij dat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI) ten aanzien van klager voorwaarden kunnen worden gesteld die kunnen inhouden dat hij zich dient te onthouden van contact met het slachtoffer of de moeder daarvan, zich niet begeeft in de buurt
van de plaats waar het misdrijf is gepleegd en zich meldt bij de politie. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en
onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden
beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven