Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1042/GM, 22 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:22-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1042/GM

betreft: [klager] datum: 22 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan het Huis van Bewaring/ISD Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 april 2005 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.L.M. Lenssen. De tandarts verbonden aan het Huis van Bewaring/ISD Rotterdam heeft
schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het ongedateerde verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur, betreft het zonder machtiging van de tandheelkundig adviseur van het ministerie van Justitie door de tandarts trekken van de tanden en kiezen uit de
bovenkaak van klager, en het bieden van onvoldoende zorg om de hierdoor voor klager ontstane klachten te verhelpen.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De tandarts heeft de laatste zeven tanden en kiezen uit klagers bovenkaak getrokken, nadat de tandarts klager had beloofd een prothese aan te vragen. De aanvraag voor een machtiging voor een
prothese is echter door de tandheelkundig adviseur, laatstelijk op 14 januari 2005, afgewezen omdat klager niet onherroepelijk veroordeeld is.
De tandarts had met de prothetische behandeling pas mogen beginnen nadat hij een machtiging hiervoor had ontvangen. Door het trekken van de tanden en kiezen zijn onacceptabele gezondheidsklachten ontstaan. Klager kan al een jaar zijn eten niet meer
kauwen en heeft hierdoor maagklachten en buikpijn. Klager ontvangt hiervoor medicijnen. Hij kan het eten alleen gemalen nuttigen. Zijn tandenloze bovenkaak is beschadigd en zit vol wonden.
De tandarts heeft zich verder onvoldoende ingespannen om de klachten van klager te verhelpen. De Instructie behorende bij en deel uitmakende van de overeenkomst mondzorg, biedt de tandarts mogelijkheden een prothese aan te vragen, hetzij op grond van
de
verwachte resterende detentieduur, hetzij op grond van een bijzondere verrichting. Klager die vanaf 12 oktober 2003 in voorlopige hechtenis zit, is in hoger beroep veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf. De cassatieprocedure loopt nog. Klager krijgt
weinig medewerking van de tandarts.
Klager wil een tegemoetkoming overeenkomend met de kosten voor het plaatsen van een prothese, alsmede een afzonderlijke tegemoetkoming van € 1.000,- voor het onzorgvuldig handelen van de inrichtingstandarts.

Namens de tandarts is het volgende standpunt ingenomen. Voordat de tanden uit klagers bovenkaak zijn getrokken, is aan klager gevraagd of hij is afgestraft. Klager beantwoordde deze vraag bevestigend. Om de zaak zo snel mogelijk te laten verlopen,
heeft
de tandarts vervolgens een aanvang gemaakt met het trekken van de tanden van klager. De medische noodzaak voor het trekken van de tanden blijkt uit de aanvraag voor de machtiging en de tandartskaart.

3. De beoordeling
Uit bijlage 2 van de overeenkomst mondzorg (“Instructies behorende bij en deel uitmakende van de overeenkomst mondzorg”) blijkt dat voor een prothetische behandeling een schriftelijke machtiging is vereist. De machtiging dient vooraf te worden
aangevraagd bij en te worden verleend door de tandheelkundig adviseur. Met een prothetische behandeling mag niet eerder worden begonnen, dan nadat een schriftelijke machtiging hiervoor is verleend.
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat de tandarts in strijd met voornoemde instructie de beslissing op de aanvraag voor een machtiging niet heeft afgewacht en alvast is gestart met een pré-prothetische behandeling, bestaande uit de
extractie van de (laatste) tanden en kiezen uit de bovenkaak van klager. Deze extracties vonden in verschillende achtereenvolgende zittingen plaats. Slechts bij de eerste extractie in de eerste zitting bleek sprake te zijn van kiespijn waardoor deze
eerste extractie om die reden noodzakelijk was. Ook al kon de tandarts afgaan op de kennelijk door klager gedane mededeling dat hij is afgestraft, dan nog doet dit niet af aan het feit dat bij aanvang van de pré-prothetische behandeling geen machtiging
was verleend.
De door de tandarts verstrekte summiere toelichting op het beroep, biedt onvoldoende inzicht in de medische noodzaak voor een prothetische behandeling. Zo die er is, is de tandarts er kennelijk aan voorbijgegaan dat voornoemde instructie in bepaalde
gevallen ook voor nog niet onherroepelijk veroordeelden de mogelijkheid biedt in aanmerking te komen voor een prothetische behandeling. Ook lijkt te moeten worden vastgesteld dat de mogelijkheid tot een “bijzondere verrichting” zoals bedoeld in
voornoemde instructie, niet door de tandarts is overwogen. Het indienen van een aanvraag voor een “bijzondere verrichting” is naar het oordeel van de beroepscommissie medisch geïndiceerd, nu klager – inmiddels voor een periode van meer dan een jaar -
door het ontbreken van tanden en kiezen in zijn bovenkaak, het eten niet (goed) kan kauwen en daardoor maagklachten en buikpijn ondervindt. De door de tandarts ingediende aanvraag van 23 december 2004 voor een machtiging vermeldt hieromtrent echter
niets. Ook anderszins is gesteld noch gebleken dat de tandarts zich voldoende heeft ingezet om de tandheelkundige problemen van klager op te lossen.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de tandarts onzorgvuldig is en derhalve in strijd met de in artkel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Voor het door klager ondervonden en nog steeds te ondervinden ongemak zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 150,-. De beroepscommissie merkt hierbij op dat de tegemoetkoming niet is bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan
klager zich eventueel tot de civiele rechter kan wenden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het Huis van Bewaring/ISD Rotterdam toekomende tegemoetkoming op € 150,-

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en drs. P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 22 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven