Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1700/GV, 18 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1700/GV
betreft: [klager] datum: 18 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L.M. van den Bosch, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 juli 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot algemeen verlof afgewezen in verband met de aard van
het door klager gepleegde delict en de maatschappelijke onrust die door dit delict teweeg is gebracht. Hoewel klager zich de ernst van de door hem gepleegde feiten realiseert, wil klager erop wijzen dat het hier meervoudige doodslag in het verkeer
betreft, waarbij het gerechtshof heeft geoordeeld dat er sprake was van zogenaamd ‘voorwaardelijk opzet’. Het openbaar ministerie heeft tot afwijzing van het verzoek geadviseerd. Daarbij is buiten de verwijzing naar de aard van het delict en de
maatschappelijke onrust geen verder motivering gegeven voor dat negatieve advies. Gelet op het oordeel van het gerechtshof vermag klager niet in te zien dat de aard van het delict in de weg moet staan aan algemeen verlof. Ten aanzien van de gestelde
maatschappelijke onrust geldt dat er inmiddels sprake is van een niet onaanzienlijk tijdsverloop, waardoor die maatschappelijke onrust voor een deel is weggenomen c.q. teniet is gedaan. Klager is overigens bereid om een verlofadres in Breda te kiezen,
waardoor hij op grotere afstand verblijft van de plaats waar het delict is gepleegd. Klager begrijpt overigens niet hoe het advies van het openbaar ministerie zich verhoudt tot de omstandigheid dat klagers ex-echtgenote, die bij het veroorzaken van het
noodlottige ongeval achter het stuur van de auto van klager zat, inmiddels ruim drie jaar geleden in vrijheid is gesteld.
Uit het positieve advies van de inrichting blijkt dat klager een modelgedetineerde is en dat er geen aanleiding is om het verzoek om algemeen verlof af te wijzen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld terzake van doodslag, meermalen gepleegd. Hij heeft onder invloed van alcohol met zeer hoge snelheid een auto met daarin vier jongeren achtervolgd. Die auto is tegen een boom gereden en drie van de inzittenden zijn daarbij om het
leven gekomen. Gelet op de commotie rond het vervroegd buiten de inrichting komen van plegers van zware delicten, lijkt het de selectiefunctionaris maatschappelijk onverantwoord, ook ten aanzien van de slachtoffers, klager thans met algemeen verlof te
laten gaan. Daarbij komt nog dat klagers verzoek om plaatsing in een penitentiair programma (p.p.) is afgewezen omdat klager niets aan zijn alcoholproblematiek wil doen, welke problematiek de oorzaak van het door hem gepleegde delict is geweest. Tot
heden is er nog geen aangepast p.p. aangeboden met daarin een behandeling voor klagers alcoholproblematiek. Een dergelijke behandeling is voor de selectiefunctionaris voorwaarde om aan klager verdere vrijheden te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Geerhorst heeft, gelet op klagers gedrag in de inrichting, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat het verzoek om algemeen verlof moet worden afgewezen, gelet op de aard van het door klager gepleegde delict en gelet op de maatschappelijke onrust die dit delict in de
woonplaats van klager teweeg heeft gebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen verlof, mits hij in de gelegenheid wordt gesteld vooraf de nabestaanden van de slachtoffers daaromtrent te
informeren.
De politie van het district Maastricht, basiseenheid Maastricht Oost heeft aangegeven dat de gevolgen van het door klager gepleegde delict tot de dag van vandaag hun weerslag hebben binnen de gemeenschap waar klager zijn verlofadres heeft. Om die reden
wordt het niet gewenst geacht dat aan klager verlof wordt verleend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens doodslag, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 juli 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie acht vooralsnog aannemelijk dat de toekenning van verlof, dat blijkens de verlofaanvraag wordt doorgebracht in de gemeente waar de slachtoffers van het door klager gepleegde delict woonden, maatschappelijke onrust oproept. Daar komt
bij dat klager kennelijk nog steeds een alcoholprobleem heeft, welke problematiek kennelijk (mede) ten grondslag heeft gelegen aan het door klager gepleegde delict, en dat hij daarvoor geen behandeling wenst te ondergaan. De beroepscommissie is van
oordeel dat voornoemde omstandigheden een doorslaggevende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de directeur en de officier van justitie, in dit stadium van klagers detentie een afwijzing van
klagers
verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en i van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Dat door klager is aangevoerd dat hij zijn verlof eventueel op een ander adres wenst door te brengen, maakt, temeer nu dit niet in de oorspronkelijke verlofaanvraag is vermeld, dat oordeel niet anders.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven