Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0679/GA, 30 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/679/GA

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 maart 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Van
die gelegenheid is over en weer gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de omstandigheid dat de Joodse geestelijke verzorging niet heeft plaatsgehad omdat de rabbijn ziek was en
b. het bestaan van de algemene tendens van onnodige beperking van de Joodse geestelijke verzorging.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De directeur had kunnen beslissen dat er bij ziekte van een rabbijn een vervanger aanwezig is. Dat er geen vervanger is, is het bewijs dat de Joods geestelijke verzorging in de praktijk slecht is georganiseerd. De frequentie van de Joods geestelijke
verzorging is sinds januari 2005 teruggebracht naar eenmaal per veertien dagen. Bij ziekte van de rabbijn is er slechts sprake van eenmaal per maand of nog minder. De Joodse geestelijke verzorging is al niet gelijkwaardig aan andere vormen van
geestelijke verzorging en de verwaarlozing ervan wordt door gedetineerden als zeer schrijnend, discriminerend en wederrechtelijk ervaren.

mr. Serrarens heeft namens klager het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft in de afgelopen anderhalf jaar niet éénmaal een persoonlijk gesprek kunnen voeren met een rabbijn. Op papier is er wel een gespreksgroep waaraan een rabbijn actief deelneemt, maar in de praktijk komt die groep met een uiterst lage
frequentie bij elkaar. Het is inmiddels bijna een half jaar geleden dat een bijeenkomst doorgang vond. Klager merkt er niets van dat zich wekelijks Joodse geestelijke verzorgers in de inrichting bevinden. Nadat rond 1 januari 2005 was aangekondigd dat
de frequentie van de bijeenkomsten zou worden teruggebracht van eenmaal per week naar eenmaal per twee weken, zijn die bijeenkomsten steeds uitgevallen omdat de rabbijn ziek zou zijn. Nu die ziekte resulteert in het maandenlang ontbreken van
geestelijke
verzorging schiet de directeur tekort in zijn uit artikel 41 lid 2 Pbw voortvloeiende plicht te zorgen voor voldoende Joodse geestelijke verzorging. Weliswaar bevat genoemd artikel geen concrete norm voor de omvang van de te verstrekken geestelijke
verzorging, maar vast staat dat de beschikbare geestelijke zorg voor Joodse gedetineerden schril afsteekt tegen de omvang van de geestelijke verzorging die christelijke gedetineerden en moslimgedetineerden geboden wordt. Zij kunnen immers gemiddeld
twee
keer per week gebruik maken van geestelijke verzorgingsactiviteiten. Mede gezien de forse omvang van de Joodse populatie in de locatie Alphen aan den Rijn is dat onverteerbaar en niet verenigbaar met de norm van artikel 41 lid 2 Pbw. Klager kan zich
niet voorstellen dat niet in de vervanging van de rabbijn zou kunnen worden voorzien nu er in Nederland meer dan één rabbijn is die geestelijke verzorging kan bieden en overigens ook niet erg geloofwaardig is dat rabbijnen continu ziek zouden zijn.
Nader is nog aangevoerd dat verzoekbriefjes voor persoonlijke gesprekken met de rabbijn deze niet bereikten.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij het volgende aangevoerd. Van opgelegde beperkingen in de kontakten dan wel gespreksgroepen met de Joodse geestelijk verzorger is geen sprake. Integendeel, er is juist
sprake van positieve discriminatie. Door justitie zijn twee Joodsorthodoxe geestelijk verzorgers en één liberaal geestelijk verzorger aangesteld en tezamen moeten zij het gehele penitentiaire land bedienen. De Joodsorthodoxe geestelijk verzorgers komen
wekelijks in de locatie Alphen aan den Rijn en gaan daar gespreksdiensten dan wel individuele gesprekken aan. Dat is relatief veel ten opzichte van de bezoeken die zij aan andere inrichtingen brengen en wordt voornamelijk veroorzaakt door de
aanzuigende
werking die het Joodse geestelijk werk in de locatie Alphen aan den Rijn heeft. Er komen steeds meer Joodse gedetineerden uit den lande naar deze inrichting.

3. De beoordeling
Hetgeen hiervoor is aangevoerd biedt onvoldoende grondslag om te kunnen concluderen dat de directeur in zijn hier aan de orde zijnde zorgplicht is tekortgeschoten, waardoor klager in zijn belangen geschaad zou zijn. Aan het verwijt dat verzoekbriefjes
niet aan de rabbijn doorgezonden zouden worden gaat de beroepscommissie voorbij, nu dat pas in tweede instantie in beroep naar voren is gebracht. Voor het tweede onderdeel van het beklag is evenmin een deugdelijke onderbouwing aangevoerd. Het
vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 30 augustus 2005

secretaris voorzitter

Naar boven