Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1048/GV, 1 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1048/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 mei 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Het door de selectiefunctionaris gestelde is niet juist. Klager is destijds van een hem verleende strafonderbreking niet teruggekomen. Hij heeft zichzelf op 16 september 2004 bij de Nederlandse ambassade
te
Suriname gemeld om zijn straf te ondergaan. Er liggen inmiddels positieve adviezen en hij heeft de inrichting op 13 mei 2005 mogen verlaten voor een gesprek met de reclassering. Door hiervan tijdig terug te keren heeft klager aangetoond het vertrouwen
voor een regulier verlof waardig te zijn.
Zijn raadsvrouw heeft in haar aanvullende beroepschrift de standpunten van klager nogmaals weergegeven en voorts aangevoerd dat klager het verlof met name wil aanwenden om een bezoek te brengen aan zijn moeder en dochtertje. Zijn moeder is vanwege
medische beperkingen, de stukken hieromtrent bevinden zich in het dossier, niet in staat klager in de inrichting te bezoeken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager onttrok zich tijdens zijn huidige detentie ruim zes jaar aan zijn detentie. Ondanks het gegeven dat klager zich zelf heeft gemeld bij de Nederlandse ambassade te Suriname teneinde zijn verdere straf te ondergaan, is er geen vertrouwen dat klager
dit keer wel van verlof zal terugkeren. In de nadere reactie is nog aangegeven dat het feit dat klager met toestemming van de directeur op 13 mei 2005 de inrichting heeft verlaten, bij een volgende verlofaanvraag zal meewegen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Nieuw Vosseveld heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Haaglanden heeft reeds op 15 november 2004 aangegeven geen bezwaar tegen verlofverlening te hebben.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 januari 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Aan klager is tijdens zijn huidige detentie strafonderbreking verleend en vervolgens heeft hij zich van 20 maart 1998 tot 18 september 2004 onttrokken aan detentie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Dat klager zich uiteindelijk zelf heeft gemeld doet hieraan niet
af. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager, zoals na de bestreden beslissing gebleken is, tijdig is teruggekeerd na een verleend verlof in verband met een
gesprek met de reclassering is positief, en kan en zal bij de beoordeling van een volgende verlofaanvraag dienen te worden meegewogen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 1 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven