Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1757/GV, 23 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1757/GV

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 juli 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De Minister gaat er ten onrechte vanuit dat anderen in de thuisomgeving van klagers zoon ingezet kunnen
worden om zijn zoon te helpen. Klager is echter de enige die werkelijk invloed heeft op zijn zoon. Omdat klagers partner onvoldoende vat heeft op zijn zoon, maakt klager zich grote zorgen. Klager voelt zich machteloos. Vanuit de inrichting kan hij
niets
doen om zijn zoon te helpen. Hij kan hem ook niet, als dat al zou helpen, naar de inrichting laten komen. Daarvoor ontbreken de financiële middelen. Klager gedraagt zich binnen de inrichting als modelgedetineerde en hij is samen met de
inrichtingspsycholoog en de reclassering bezig om voor hem een plaats te regelen in de Piet Roordakliniek. Klager wil graag in de gelegenheid worden gesteld om door middel van een strafonderbreking, bij voorbeeld in aansluiting op een weekeindverlof,
enkele dagen met zijn zoon door te brengen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht teneinde zijn zoon te kunnen begeleiden. Hij verblijft thans in de beperkt beveiligde inrichting Veenhuizen en geniet éénmaal per vier weken regimair verlof. Begin juli 2005 is klagers dochtertje samen met
zijn
schoonzuster vertrokken naar een onbekende bestemming. Klagers zorg gaat thans uit naar zijn zeventienjarige zoon, die bij zijn huidige partner verblijft. Hij wil zijn zoon kunnen corrigeren en ondersteunen. Aan de Medisch Adviseur van het ministerie
van justitie is advies gevraagd. Deze heeft medegedeeld zich van advies te onthouden omdat het hier geen medische noodzaak betreft. Klagers zoon kan wekelijks bij zijn vader op bezoek komen en daarnaast kunnen zij telefonisch en schriftelijk met elkaar
communiceren. Daarnaast is er een gezinsvoogd die contact onderhoudt met klagers zoon.

De inrichtingspsycholoog heeft de aanvraag om strafonderbreking ondersteund en aangevoerd dat het in haar ogen gewenst is dat aan klager enkele dagen strafonderbreking wordt verleend. Dit wordt door de gezinsvoogd van klagers zoon ondersteund.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens – kortweg – gekwalificeerde bedreiging. Aansluitend dient hij drie weken hechtenis te ondergaan, wegens overtreding van het bepaalde in artikel 94 van de Wegenverkeerswet. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 december 2005. Aansluitend dient hij eventueel 17 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke
sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
De beroepscommissie stelt vast dat klager vierwekelijks regimair verlof geniet. Nu hij iedere vier weken in de gelegenheid is om persoonlijke gesprekken met zijn zoon te voeren en zijn zoon de mogelijkheid heeft om klager tussentijds te bezoeken, is er
naar het oordeel van de beroepscommissie voor klager voldoende gelegenheid om zijn zoon bij te staan. Dat daarvoor enige financiële offers door klagers zoon moeten worden gebracht, doet aan dat oordeel niet af. Er is daarom hier geen sprake van een
geval als bedoeld in artikel 34 van de Regeling. De beslissing van de Minister is daarom niet in strijd met de wet en deze kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven