Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1377/GA en 05/1378/GA, 23 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1377/GA en 05/1378/GA

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 juni 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. G.L.M. Lenssen.
De directeur van het h.v.b. Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voorzover in beroep aan de orde –:
a. het niet aanbieden van medische zorg op de dag nadat klager door zijn enkel was gegaan; en
b. het niet dan wel onjuist verstrekken van halalmaaltijden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klagers raadsvrouwe verwijst allereerst naar de namens klager ingezonden aanvulling van de gronden voor het beroep.
Klager heeft tegenover een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) aangegeven dat hij contact wenste met een arts of met de medische dienst. Klager was van mening dat hij krukken nodig had. De betreffende p.i.w.-er heeft echter nagelaten de medische
dienst te waarschuwen. Klager heeft ter zitting een aantal bonnetjes overgelegd die bij het delen van de maaltijden bij de betreffende maaltijden liggen en die aangeven voor wie de maaltijden zijn bestemd en wat voor soort maaltijd het betreft. Die
bonnetjes zijn volgens klager te licht en kunnen makkelijk verloren gaan. In dergelijke gevallen kan het voorkomen dat verkeerde maaltijden worden uitgedeeld. Klager heeft vaker tegenover het personeel aangegeven dat de aan hem uitgereikte maaltijd
geen
halalmaaltijd was en dat zijn maaltijd kennelijk aan een andere gedetineerde was verstrekt. Het personeel ondernam daarop nooit enige actie. Er is door meer mensen over de wijze van verstrekken van halalmaaltijden geklaagd. De inrichting neemt die
klachten onvoldoende ernstig en besteedt er te weinig aandacht aan. Klager heeft één en ander met het dienstdoende personeel besproken. Zij erkenden dat het wel eens fout ging met de maaltijdverstrekking. Zij gaven daarbij echter aan dat zij daar niets
aan konden doen omdat de maaltijden centraal worden aangeleverd. De medewerkers willen één en ander niet op papier zetten omdat dit niet in goede aarde zou vallen bij de leiding van de inrichting.

De directeur heeft in beroep schriftelijk aangegeven in zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt te volharden.

3. De beoordeling
Voldoende aannemelijk wordt geacht dat klager op 27 maart 2005 (eerste Paasdag) door zijn enkel is gegaan en dat hij wegens daarmee verband houdende klachten de volgende dag heeft verzocht om medische behandeling door de inrichtingsarts dan wel iemand
van de medische dienst van de inrichting. Dit verzoek is door de dienstdoende p.i.w.-er afgewezen omdat hij dat niet nodig vond. Die beslissing valt, nu de p.i.w.-er deze beslissing nam in het kader van de uitvoering van zijn functie, aan te merken als
een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Door deze beslissing te nemen is het betreffende personeelslid evenwel op de stoel van de inrichtingsarts gaan zitten. Hij heeft een (medische) beoordeling gemaakt die niet binnen zijn
competentie als p.i.w.-er valt. Dit onderdeel van het beklag moet daarom alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de gevolgen van de betreffende beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager terzake van het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen
op € 10,=.

Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het niet dan wel onjuist verstrekken van halalmaaltijden acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat aan klager inderdaad (een aantal malen) niet-halalmaaltijden zijn aangeboden. De
beroepscommissie vindt reden voor die aannemelijkheid in de navolgende omstandigheden. De door klager overgelegde maaltijdkaartjes zijn van dien aard dat deze, indien zij niet op enige wijze zijn bevestigd aan de maaltijd, gemakkelijk in ongerede
kunnen
raken. Daarnaast heeft de beroepscommissie geen reden om aan te nemen dat klagers stelling dat de personeelsleden hebben erkend dat de maaltijdverdeling in dat opzicht wel vaker verkeerd ging, onjuist is. Tenslotte neemt de beroepscommissie nog in
aanmerking dat ook een aantal andere gedetineerden over de maaltijdverstrekking in de locatie heeft geklaagd. Op grond van het vorenstaande, één en ander in onderling verband en samenhang beziende, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat in de
inrichting onvoldoende zorgvuldig is gehandeld ten aanzien van de maaltijdverstrekking aan klager. Dat maakt dat ook dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.

Nu de gevolgen van de betreffende beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager terzake van het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming eveneens
vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voorzover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van (in het totaal) € 20,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, L. Diepenhorst en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 augustus 2005

secretaris voorzitter

Naar boven