Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1947/GV, 5 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1947/GV

betreft: [klager] datum: 5 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juli 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van een periodieke strafonderbreking gedurende twee dagen per vier weken afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers echtgenote heeft de ziekte van Crohn en is daar al verschillende malen aan geopereerd. Bij
stress gaat de ziekte weer opspelen. Nu klager in Maashegge verblijft, kan zijn echtgenote hem niet meer opzoeken in verband met de reisafstand. Zij kan het psychisch niet verkroppen dat zij klager nog maar éénmaal in de vier weken kan zien. Klager wil
graag iedere vier weken twee dagen strafonderbreking.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager en de problematiek van zijn vrouw zijn bij de selectiefunctionaris en de medisch adviseur bekend. Aan klager is strafonderbreking toegekend in april 2005, in juli 2005 en op 4 augustus 2005 telkens voor de duur van zeven dagen. De aanvraag om
hem
elke vier weken twee dagen strafonderbreking te verlenen, is voorgelegd aan de medisch adviseur. Deze berichtte dat er geen redenen aanwezig zijn om op voorhand te beslissen over een periodieke strafonderbreking. Laatstelijk is in verband met een
medisch ingrijpen bij zijn vrouw aan klager strafonderbreking verleend voor de duur van zeven dagen ingaande op 16 augustus 2005.

De waarnemend medisch adviseur heeft gesteld geen reden te zien om nu al voor de toekomst strafonderbreking toe te kennen. Zodra er nieuwe ontwikkelingen zijn wordt een nieuwe aanvraag tegemoet gezien en zal op grond daarvan een beslissing worden
genomen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 december 2006.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden
volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner. De beroepscommissie is van
oordeel dat, gelet op het advies van de medisch adviseur bij het ministerie van justitie, er geen sprake was van een omstandigheid zoals bedoeld in de Regeling op grond waarvan op voorhand iedere vier weken gedurende twee dagen strafonderbreking dient
te worden verleend. Uit de stukken blijkt dat de selectiefunctionaris op advies van de medisch adviseur aan klager strafonderbreking heeft verleend indien de situatie daartoe noodzaakte, immers aan klager is in april 2005, in juli 2005, op 4 augustus
2005 en op 16 augustus 2005 strafonderbreking verleend, telkens voor de duur van zeven dagen. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet is en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,
evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven