Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1887/GV, 2 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1887/GV

betreft: [klager] datum: 2 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Heere-Helmink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 augustus 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil zijn vader in Zuid-Afrika bezoeken voordat deze zo dement wordt dat hij niemand meer herkent. Klagers zus heeft aangegeven dat vader nog wel mensen herkent. Een dokter die een paar weken geleden nog contact met klagers vader heeft gehad,
heeft de indruk dat vader zijn zoon nog wel kan herkennen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De medisch adviseur heeft navraag gedaan in Zuid-Afrika en op 12 augustus 2005 negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking, omdat klagers vader inmiddels zo dement is dat hij zijn zoon niet zal herkennen. Hierop is het
verzoek om strafonderbreking afgewezen. Na telefonisch contact met klager en de behandelend arts in Zuid-Afrika is de medisch adviseur nogmaals om advies gevraagd. Op 22 augustus 2005 bericht de medisch adviseur dat klagers vader lijdt aan Altzheimer.
Hij kan wellicht zijn zoon herkennen, maar mogelijk ook niet. Vader verkeert niet in levensgevaar. Als hij in Nederland zou verblijven zou de medisch adviseur een omgekeerde bezoekregeling adviseren. Bij hoge uitzondering, in geval van levensgevaar dan
wel na het overlijden van een eerstegraads familielid, kan een gedetineerde toestemming worden verleend om naar het buitenland te gaan. Nu de vader in Zuid-Afrika verblijft en niet in levensgevaar verkeert, wordt klager geen strafonderbreking
verleend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat als arrestant een gevangenisstraf van 18 maanden, wegens valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. Hij is op 1 juni 2006 overgeplaatst naar Westlinge te Heerhugowaard, een beperkt beveiligde inrichting. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 januari 2006.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt
aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Uit de namens klager verstrekte medische informatie en het advies van de medisch adviseur komt niet naar voren dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan klager strafonderbreking door te brengen in het buitenland dient te worden
verleend. Nadere informatie van de medisch adviseur leidt niet tot de conclusie dat sprake is van levensgevaar of ernstige psychische nood. Gelet hierop is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven