Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2641/GM, 1 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2641/GM

betreft: [klager] datum: 1 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Holland te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 oktober 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 28 januari 2005 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman mr. R.B.J.G. Baggen heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te verschijnen
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Midden-Holland is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 september 2004, betreft:
a. Het verstrekken van verkeerde medicamenten;
b. Het onthouden van levenshoofdzakelijke behandeling (aphrese) en
c. Het niet aanbieden van kosjere medicamenten (niet in strip) waardoor zijn joodse rechten worden geschonden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in beroep -samengevat- nog het volgende aangevoerd. Door verschillende professoren is klager de HELP apherese voorgeschreven. Deze behandeling wordt in Nederland niet toegepast. Hem wordt mitsdien een noodzakelijke medische behandeling
onthouden. De medicamenten ontvangt hij inmiddels in strip.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager kreeg Acetylsalicylzuur en Licinopril. Dit laatste is gewijzigd is Zestril. Hij weigert de medicatie
vanaf binnenkomst omdat deze niet kosjer zou zijn. Het wordt hem volgens het Baxter systeem aangeboden. Klager wordt met regelmaat door artsen gezien om zijn lichamelijke conditie onder controle te houden. Zijn bloeddruk is hoog. Klager weigert gehoor
te geven aan oproepen door vrouwelijke verpleegkundigen. Zelfs toen er in verband met mogelijke hartklachten met spoed twee verpleegkundigen op zijn cel werden geroepen weigerde klager de vrouwelijke verpleegkundige de toegang.

3. De beoordeling
Naar aanleiding van klagers stelling dat zijn Joodse geloof het niet toestaat dat hij door vrouwelijke medici behandeld wordt en voorts dat medicatie kosjer dient te zijn, is het Rabbinaat Joodse Gemeente Amsterdam om informatie gevraagd.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft het Rabbinaat bericht dat de Joodse leer er weliswaar de voorkeur aan zou geven dat een patiënt hulp wordt geboden door een persoon van hetzelfde geslacht als de patiënt, maar dat deze voorkeur vervalt in het geval van
een ernstige ziekte, waaronder (zelfs milde) hartafwijkingen. Het Jodendom staat niet toe om behandeling op deze grond te weigeren. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het hier niet om een gedwongen medische behandeling gaat, doch zelfs als daarvan
zou worden uitgegaan, de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit nog niet met zich brengen dat klager aanspraak kan maken op behandeling door een persoon van hetzelfde geslacht.
De Joodse leer maakt geen onderscheid op welke manier de medicatie is verpakt. Het bezwaar van een eventuele aanwezigheid van niet kosjere ingrediënten vervalt naast de religieuze plicht om voor gezondheid of levensbehoud te zorgen.
De medische dienst is mitsdien niet tekort geschoten in het bieden van medische zorg aan klager.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder het medisch dossier, leidt de beroepscommissie verder af dat klager regelmatig door de medische dienst wordt gezien en dat zijn klachten serieus genomen worden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet secretaris, op 1 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven