Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5770/GV, 4 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5770/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 4 november 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 januari 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft dringend negatief geadviseerd vanwege het door klager gepleegde strafbare feit. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van misdrijven met een terroristisch oogmerk en het bezitten van een verboden wapen en verboden munitie met een terroristisch oogmerk. Daarnaast zou klager volgens verweerder onvoldoende verantwoordelijkheid nemen voor zijn handelen, omdat hij een deel van de tenlastelegging ontkent en zou bagatelliseren. Het verzoek is eveneens afgewezen, omdat uit de rapportages van de reclassering niet blijkt of de interventies waaraan klager zou moeten meewerken al zijn aangevangen.

De beroepscommissie heeft eerder beslist dat de aard van het delict waar klager van verdacht wordt geen grond kan opleveren voor een afwijzing van het verzoek om algemeen verlof en dat klagers ontkennende houding hem niet kan worden tegengeworpen, alsmede dat het niet kunnen inschatten van het recidiverisico niet betekent dat er sprake is van een gevaar voor het plegen van strafbare feiten (RSJ 15 mei 2012, R-12/900/GA). Het feit dat klager ontkent geeft geenszins inzicht in een mogelijk recidivegevaar. Ditzelfde geldt voor de stelling dat, doordat het recidiverisico niet kan worden ingeschat, er een vrees is dat klager wederom de fout in zal gaan. Daarnaast mag het door klager gepleegde delict geen grond opleveren voor afwijzing van de verlofaanvraag.

Dit staat ook haaks op hetgeen staat omschreven omtrent klagers voorzichtige positieve ontwikkeling ten aanzien van zijn opstelling en houding en de omstandigheid dat klager zich intrinsiek gemotiveerd opstelt voor gedragsverandering. De beslissing van verweerder is dan ook op onjuiste gronden genomen en dient als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

 

Standpunt van verweerder

Gelet op de houding van klager ten opzichte van de gepleegde feiten in combinatie met de aard en ernst van het gepleegde delict, acht verweerder het risico op recidive, risico op letselschade bij derden en maatschappelijke onrust aanwezig. Daarnaast is klager nog niet gestart met alle geadviseerde interventies. Tenslotte is er geen sprake van een aanvaardbaar verlofadres. Hoewel de politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening op het opgegeven verlofadres, heeft de reclassering opgemerkt dat het verblijf van klager op het adres van zijn ouders een risico met zich meebrengt. Klager heeft in het verleden een wietplantage in de woning gehad, zonder dat zijn ouders hiervan weet hadden. Daarnaast wordt klager door zijn ouders bevestigd in zijn opvattingen over zijn rol ten aanzien van de huidige tenlastelegging en heeft klager zijn ouders jarenlang voorgelogen over onder andere zijn werk. De reclassering meent dan ook dat het wonen bij zijn ouders niet kan worden gezien als beschermende factor.

Daarnaast concludeert de reclassering in haar rapport dat klager geneigd is de verantwoordelijkheid voor zijn handelen ten aanzien van het tenlastegelegde buiten zichzelf te leggen en het lijkt te bagatelliseren. Wel geeft de reclassering aan dat bij klager een voorzichtige positieve ontwikkeling is te zien ten aanzien van de opstelling en houding van klager. Ten aanzien van de risico’s geeft de reclassering aan geen juiste inschatting te kunnen maken. Dit heeft te maken met de deels ontkennende houding en de opstelling van klager ten aanzien van het beantwoorden van de vragen. De reclassering geeft aan dat het risico op lestelschade hoog kan worden ingeschat.

Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege het gepleegde delict. Het OM schat het risico op letselschade in als hoog. Dat klager geen problemen ervaart op het gebied van zijn psychosociaal functioneren is volgens het OM een zorgelijk gegeven. Gelet hierop en de aard en omvang van de feiten is er volgens het OM een onverantwoord hoog risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Gezien klagers beperkte strafrestant heeft de vrijhedencommissie (VC) een positief advies afgegeven. Wel heeft de VC geadviseerd het verlof te beperken tot 24 uur en klager daarnaast elektronisch te controleren tijdens het verlof.

Uit het bijgevoegde advies vrijheden blijkt verder dat klager goed gedrag vertoont in de inrichting. Klager heeft geen sancties opgelegd gekregen en verblijft sinds 3 juli 2019 in het plusprogramma. Naar aanleiding van dit beroep is er contact opgenomen met het casemanagement van de inrichting. Er is uit dit contact gebleken dat klager de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa-training) inmiddels met goed gevolg heeft afgerond. Er komt ook naar voren dat klager een casemanager van de inrichting heeft bedreigd. Hoewel de directeur ervoor heeft gekozen om geen aangifte doen en hiervoor klager geen sanctie op te leggen, betreft dit ontoelaatbaar negatief gedrag. Ook laat klager op andere gebieden minder positief gedrag zien. Dit gedrag is niet passend bij een gedetineerde die juist in deze fase van zijn detentie moet laten zien verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te nemen. Vooral nu hij ook graag vrijheden zou willen genieten. Hoewel klager nog in het plusprogramma verblijft, is hij inmiddels voorgedragen voor degradatie.

Verweerder merkt daarnaast op dat het verlofadres onaanvaardbaar is, omdat verblijven op een adres waarvan de bewoners klager steunen in zijn extreme opvattingen, niet deugdelijk is. Dat klager eerder in deze woning een wietplantage heeft kunnen opzetten zonder medeweten van de bewoners is daarbij opmerkelijk te noemen. Het wijzigen van het opgegeven verlofadres vond klager, volgens de casemanager, niet nodig.

In het beroepschrift wordt gesteld dat de aard van het delict, op zichzelf, geen grond kan opleveren voor de afwijzing van het algemeen verlof. Zoals volgt uit het bovenstaande is hiervan in dit geval ook geen sprake. Dit geldt ook voor het feit dat klager deels ontkent het/de delict(en) te hebben gepleegd.

Hoewel klager de CoVa-training heeft afgerond en de eerste contacten met de gemeente zijn gelegd ten aanzien van een eventueel begeleidingstraject, laat klager ook ander, zeer negatief, gedrag zien. De risico’s zijn nog altijd niet goed in te schatten, maar lijken gezien bovenstaande in ieder geval niet te zijn afgenomen. Het belang van de maatschappij dient daarom te prevaleren boven het persoonlijk belang van klager om verlof te kunnen genieten.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft dringend negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 23 mei 2018 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens – onder meer – het voorbereiden en/of bevorderen van een terroristisch misdrijf en het voorhanden hebben van een hoeveelheid munitie. Op 11 mei 2020 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege klagers houding ten opzichte van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, in combinatie met de aard en ernst van daarvan, waardoor verweerder het risico op recidive en het risico op letselschade bij derden en maatschappelijke onrust aanwezig heeft geacht. Daarnaast was geen sprake van een aanvaardbaar verlofadres.

Uit de onderliggende adviezen van de reclassering is naar voren gekomen dat klager geneigd is de verantwoordelijkheid voor zijn handelen ten aanzien van het tenlastegelegde buiten zichzelf te leggen en zijn handelen lijkt te bagatelliseren. De reclassering heeft voorts aangegeven dat klager op verschillende leefgebieden problemen heeft. Klager beschikte niet over een zelfstandige woonruimte, was werkloos, had schulden, beperkte sociale contacten en hij werd door zijn ouders bevestigd in zijn opvattingen over zijn rol ten aanzien van de delicten op de tenlastelegging. De reclassering heeft aangegeven dat het risico op lestelschade hoog kan worden ingeschat, zo verdachte daarvoor veroordeeld zou worden, hetgeen hij is.

De beroepscommissie merkt op dat de zaak van klager op laatstgenoemd punt afwijkt van de uitspraak van de RSJ waarop hij een beroep doet, zodat die uitspraak hem niet kan baten.

Daar komt nog bij dat de reclassering in het geval van klager, anders dan in de zaak waarop klager een beroep doet, heeft opgemerkt dat het verblijf van klager op het adres van zijn ouders een risico met zich meebrengt. Klager heeft in het verleden een wietplantage in de woning gehad, zonder dat zijn ouders hiervan weet hadden. Daarnaast heeft klager zijn ouders lang voorgelogen over onder andere zijn werk. De reclassering heeft dan ook gemeend dat het wonen bij zijn ouders (het opgegeven verlofadres) niet kan worden gezien als beschermende factor.

Daarnaast volgt uit de inlichtingen van het casemanagement van 11 maart 2020 en de bijgevoegde verslagen van gevoerde telefoongesprekken dat klager eind 2019 bedreigingen heeft geuit tegen een casemanager van de inrichting en dat klager is voorgedragen voor degradatie.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, mede gelet op het negatieve advies van het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Het positieve advies van de inrichting deed daaraan niet af. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b., i. en j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven