Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2074/GV, 16 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2074/GV

betreft: [klager] datum: 16 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 augustus 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Het is juist dat klager en zijn vriendin, mevrouw [A], niet aan hetzelfde adres staan ingeschreven. Dat neemt niet weg dat klager en zijn vriendin al negen jaar een relatie hebben. Soms leidden zij een
zwervend bestaan, soms woonden ze ergens gezamenlijk. De inrichtingen waar ze nu gedetineerd zijn, geloven wel in hun relatie, getuige het feit dat een zogenoemde belregeling is toegestaan.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen, omdat niet is gebleken dat mevrouw [A] de levenspartner van klager is. Tussen de stukken bevindt zich weliswaar een schrijven van de politie waarin is vermeld dat
beiden al geruime tijd een relatie hebben, maar niet duidelijk wordt welke vorm die relatie heeft. Gaat het om kennissen die regelmatig bij elkaar op bezoek kwamen, was er sprake van vriendschap of wellicht een meer hechte relatie. Het antwoord op deze
vragen is niet duidelijk. Vast staat wel dat klager en mevrouw [A] op verschillende adressen staan ingeschreven. Mocht klager alsnog aannemelijk weten te maken dat wel sprake is van een levenspartner als bedoeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting, hierna De Regeling, dan is de Minister bereid klagers verzoek alsnog in te willigen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Zutphen heeft geen bezwaar tegen inwilliging van klagers verzoek.
De inrichting waar mevrouw [A] verblijft, heeft de officier van justitie te Zutphen gevraagd of die er bezwaar tegen heeft dat klager en zijn partner elkaar ontmoeten. De betreffende brief is per fax geretourneerd met de opmerking “akkoord”, welke
opmerking is voorzien van een paraaf.
De politie in het district Apeldoorn heeft navraag gedaan bij het zogenoemde team binnenstad van de politie Apeldoorn. Door diverse politieambtenaren is bevestigd dat klager en mevrouw [A] al jaren een relatie hebben.

3. De beoordeling
Klager is thans preventief gedetineerd in het h.v.b. Zutphen.

Op grond van artikel 27 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan onder meer een gedetineerde levenspartner, doch slechts indien de gedetineerden elkaar tengevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben
ontmoet. Voorts dienen, indien de gedetineerden niet in dezelfde inrichting verblijven, beide inrichtingen met het bezoek in te stemmen. Het begrip levenspartner wordt in artikel 1 onder i van de Regeling omschreven als een echtgenoot van de
gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden.

De beroepscommissie stelt vast dat klager en mevrouw [A] sinds 6 juni 2005 preventief zijn gedetineerd. Ten tijde van het indienen van het verzoek om een bezoekregeling – 27 juli 2005 – waren beiden nog geen drie maanden van elkaar gescheiden, zodat
het
verzoek reeds om die reden niet tot inwilliging had mogen leiden. Hier komt nog bij dat vast staat dat klager en mevrouw [A] niet aan hetzelfde adres stonden ingeschreven, terwijl uit het schrijven van de politie niet zonder meer volgt dat beiden een
dusdanige relatie met elkaar hebben c.q. hadden, dat mevrouw [A] kan worden aangemerkt als levenspartner in de zin van artikel 1 onder i van de Regeling.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 16 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven